De middelmaat

Het is wreed om je middelmatigheid pas te ontdekken als het te laat is.
– William Somerset Maugham

In Of Human Bondage brengt William Somerset Maugham uitvoerig verslag uit over de vormende jaren van Philip Carey, een personage dat hij min of meer naar zijn eigen persoon zou hebben gemodelleerd.

Philip is negen als hij wees wordt en in het kinderloze gezin van zijn vaders oudere broer, een stijve anglicaanse dominee, wordt opgenomen.

De jongen valt al snel van zijn (kinderlijke) geloof en omarmt in plaats daarvan de literatuur: daarmee kweekt hij, aldus de verteller,  ‘zonder het beseffen de gewoonte aan die hem een toevluchtsoord verschaft tegen alle sores van het leven’, maar wat hij evenmin beseft – nog steeds aldus de verteller (die een oudere versie van Philip lijkt te zijn, niet eens zo heel oud, misschien begin veertig, de leeftijd van WSM toen hij het boek schreef) – is dat hij met al dat lezen een ‘onechte wereld’ schept die ‘van de echte wereld van alledag een bron van bittere teleurstelling zal maken’.

Na een aantal vreugdeloze kostschooljaren in de opzichtig gecamoufleerde kathedraalstad ‘Tercanbury’ krijgt Philip een studiebeurs voor Oxford, die hij weigert, wat hem noch door de schoolleiding noch door zijn voogd in dank wordt afgenomen. De jongen zet koppig door, maar als hij dan eindelijk de wijde wereld in kan trekken is wat hij voelt tot zijn verrassing geen triomf maar onzekerheid.

Hij wist niet of hij er goed aan had gedaan. Hij was ontevreden met zichzelf en met al zijn omstandigheden. Hij vroeg zich gelaten af of het altijd zo was dat je nadat je je zin had gekregen wilde dat het niet zo was.

Na een periode in Heidelberg, waar hij de grote filosofen een voor een afvinkt op zoek naar leefregels die in zijn kraam te pas komen (en passant rekent hij af met het geweten, ‘de verrader binnen de poorten’), trekt hij naar Parijs: hij wil kunstenaar worden. Hij gaat modeltekenen, maar ondanks zijn inspanningen stelt zijn werk niet veel voor. Een van zijn leraren vertelt hem ten slotte wat hij natuurlijk zelf ook wel wist: hij heeft niet genoeg talent.

Maar als je mij om advies vraagt, zeg ik: verzamel je moed en beproef je geluk met iets anders. Dat klinkt hard, maar ik zal je vertellen: ik zou er alles wat ik op aarde bezit voor over hebben als iemand mij dat advies had gegeven toen ik net zo oud was als jij en ik het ter harte had genomen.

Philip besluit om van het restant van zijn erfenis geneeskunde te gaan studeren. Veel zin heeft hij er niet in, maar hij denkt (terecht, zoals zal blijken) dat hij goed met patiënten kan omgaan en volgens hem heeft hij als arts een beroep dat hem bewegingsvrijheid kan geven (en dat is in elk geval een originele motivatie).

Hij kijkt met dankbaarheid terug op zijn Parijse tijd, omdat hij er heeft leren kijken: hoe slecht het ook met hem gaat, voortaan is hij in staat schoonheid te zien. Die aangeleerde blik zal hem zijn leven lang genoegen verschaffen. En hij heeft er Cronshaw leren kennen, een meestal beschonken, aan lager wal geraakte kunstcriticus die graag andermans illusies doorprikt. Hij geeft de jonge kunststudent een fascinerend raadsel op.

‘Ben je al eens naar het Cluny geweest, het museum? Daar zul je Perzische tapijten zien in de meest exquisiete tinten en met ingewikkelde patronen waarvan de pracht het oog streelt en verbaast. . . . Je vroeg daarnet naar de zin van het leven. Ga die Perzische tapijten zien, dan komt een dezer dagen het antwoord vanzelf.’
‘U bent cryptisch,’ zei Philip.
‘Ik ben dronken,’ antwoordde Cronshaw.

Het Perzische tapijt is een centrale metafoor, een parabel waarover Philip, die uiteraard niet op stel en sprong weet wat Cronshaw ermee bedoelt, nog regelmatig piekert. Als geheugensteuntje doet Cronshaw hem zelfs een stukje tapijt cadeau, een onooglijk en beduimeld ding dat hij trouw met zich mee blijft zeulen.

Ook de eigenzinnige Clutton, een notoir ongemanierde, chagrijnige kunststudent, duikt telkens weer op in Philips gedachten, ook al had hij zelfs in Parijs geen echt contact met hem: het intrigeert Philip hoe iemand alle wellevendheid, al zijn vriendschappen zelfs, overboord kan zetten omdat hij moet en zal ontdekken hoe hij ‘dat duistere in zijn geest’ in verf kan uitdrukken.

Philip zelf overkomt iets totaal anders: eenmaal in Londen valt hij als een blok voor de stuurse serveerster Mildred. Ironisch genoeg is het zijn middelmatige tekentalent dat de verlegen vrijer een opening geeft: Philip streelt Mildreds ijdelheid als hij in de cafetaria een vlug portret van haar tekent. Hun ongelijke relatie – zijn obsessie met haar, haar misbruik van zijn bereidheid haar ondanks haar wangedrag te helpen – kost hem zijn snel slinkende spaargeld, zijn vitaliteit en ons geduld: ook als de boodschap al lang en breed is overgekomen worden er nog vele bladzijden besteed aan Philips gekwelde gevoelens en de vernederingen die hij ondergaat om het object van zijn slaafse liefde tot wederkerigheid te bewegen.

In theorie schuilt daar tragiek in, maar voor de lezer die uitstekend met Philip overweg kon toen die nog aan zijn ideeën over het leven, de filosofie en de kunst sleutelde, heeft het gedoe met Mildred een hoog boeketreeksgehalte, ook al doet de verteller duidelijk zijn best om die lezer erbij te blijven betrekken.

[Philip] analyseerde belangstellend zijn gevoelens. Hij vond zichzelf wel vermakelijk. Eén ding dat hem opviel was dat hoe weinig het er onder zulke omstandigheden toe deed wat je dacht: het persoonlijke filosofische systeem dat hem zoveel bevrediging had gebracht toen hij het opstelde, was hem niet van pas gekomen. Dat vond hij verwarrend.

Met het artsendiploma dat hij na veel vijven en zessen behaalt heeft hij eindelijk een doel bereikt, maar of hij daarmee ook de vrijheid zal verwerven die hij voor ogen had toen hij dat beroep koos, is een vraag die aan het einde van het boek open blijft – al zal WSM’s eigen levensloop er ongetwijfeld een antwoord op kunnen geven.

Hoe zit het nu met Cronshaws parabel van het Perzische tapijt? Philip komt na lang nadenken met een theoretische strekking op de proppen: dat het in het leven niet gaat om het streven – naar geluk, naar succes, naar wat dan ook – maar om het patroon van het geheel, een ordening waarin rangorde en hiërarchie er niet toe doen. In tapijttermen: in het patroon dat onder de handen van de knoper ontstaat, spelen alle delen een even belangrijke rol.

Of die delen dat bij Philip inderdaad doen is maar de vraag. De praktijk is vele malen weerbarstiger dan de theorie. Het patroon waarmee hij is begonnen wordt dan ook door toedoen van de realiteit van alledag een aantal keren zomaar afgebroken, omgegooid, zeg maar gerust verprutst.

Het wordt een tapijt met rafels en fouten, en daarmee is het een realistische weergave van Philips onvermogen om boven zichzelf uit te stijgen. Dat is misschien niet heel heroïsch of geniaal – maar het klopt wel. Philip is geen held en ook geen genie. Hij is gewoon een middelmatige mens. En zijn wij dat niet allemaal?

***

William Somerset Maugham, Of Human Bondage, 1915. Nederlands: Gekluisterde levens. Vert. C. Eggink. Het Nederlands in de citaten is van mij.

De verfilming uit 1934 gaat over een klein deel van het boek. Philips verkenningen van de filosofie en de kunst worden achterwege gelaten, figuren als Cronshaw en Clutton zijn geschrapt en alle ruimte gaat naar Mildred en haar vele fratsen. Vervreemdend detail: de radeloos verliefde twintiger Philip ziet er op het witte doek geen dag jonger uit dan veertig.

Prent: Wenen, 2020. Foto © Gertrudsdottir.