Het leven dat hij kende was een nette ordelijke zinnige verantwoordelijke aangelegenheid.
— Dashiell Hammett
Zomaar, zonder duidelijke aanleiding, vertelt Sam Spade, detective van dienst in Dashiell Hammetts The Maltese Falcon, een van zijn cliënten, de ravissante Brigid O’Shaughnessy, een anekdote uit het begin van zijn loopbaan als privédetective: over ene meneer Flitcraft.
Spade ging in de leunstoel naast de tafel zitten en begon zonder iets van een inleidende opmerking het meisje een verhaal te vertellen over iets wat enkele jaren geleden in het noordwesten gebeurd was. Hij praatte op een gestage, zakelijke toon zonder nadruk of pauzes, hoewel hij zo nu en dan een zin, iets gewijzigd, herhaalde, alsof het belangrijk was dat elk detail precies verteld werd zoals het was gebeurd.
In het begin luisterde Brigid O’Shaughnessy maar half, kennelijk verbaasder door het feit dat hij het verhaal vertelde dan uit belangstelling ervoor, nieuwsgieriger naar zijn bedoeling dan naar het verhaal. Maar naarmate het verhaal vorderde, begon het haar steeds meer te boeien en ze werd stil en luisterde aandachtig.
Een zekere Flitcraft was op een dag zijn makelaarskantoor, in Tacoma, uit gelopen om te gaan lunchen en was nooit teruggekomen. Hij kwam zijn afspraak om golf te spelen om vier uur die middag niet na, hoewel hij minder dan een halfuur voordat hij was gaan lunchen zelf het initiatief voor deze afspraak had genomen. Zijn vrouw en kinderen hebben hem nooit meer gezien. Hij had twee kinderen, jongens, een van vijf en een van drie. Hij had een huis in een buitenwijk van Tacoma, een nieuwe Packard, en verder alles wat hoort bij een geslaagd, Amerikaans leven.
Flitcraft had zeventigduizend dollar van zijn vader geërfd en was, met zijn succes in vastgoed, zo om en nabij de tweehonderdduizend dollar waard op het tijdstip van zijn verdwijnen. Zijn zaken waren in orde hoewel er zoveel dingen onafgemaakt waren dat het duidelijk was dat hij ze niet op orde had gebracht alvorens weg te gaan. Er stond bijvoorbeeld een transactie op de planning voor de dag erna, die hem een leuke winst zou hebbben opgeleverd. Er was niets wat erop wees dat hij op het moment van zijn verdwijning over meer dan vijftig, zestig dollar in contanten beschikte. Zijn gewoontes gedurende de afgelopen maanden werden grondig nagegaan en niets rechtvaardigde het vermoeden van verborgen ondeugden of zelfs van een andere vrouw in zijn leven; beide scenario’s waren dan ook zo goed als onmogelijk.
‘Hij verdween zó,’ zei Spade, ‘als een vuist wanneer je je hand opent.’
(…)
‘(…)Nou, dat was in 1922. In 1927 werkte ik bij een van de grote detectivebureaus in Seattle. Mrs Flitcraft kwam daar bij ons en vertelde dat iemand in Spokane een man had gezien die erg veel op haar echtgenoot leek. Ik ging erheen. En het was inderdaad Flitcraft. Hij had een paar jaar in Spokane gewoond als Charles – dat was zijn voornaam – Pierce. Hij had een garagebedrijf dat hem per jaar twintig tot vijfentwintig mille netto opbracht, een vrouw, een zoontje, een koophuis in een buitenwijk van Spokane, en in het seizoen speelde hij gewoonlijk na vier uur ’s middags golf.’
Het was Spade niet duidelijk gemaakt wat hij moest doen als hij Flitcraft vond. Ze hadden een gesprek in Spades hotelkamer. Flitcraft voelde zich niet bezwaard. Hij had zijn eerste gezin goed verzorgd achtergelaten en wat hij had gedaan leek hem volkomen redelijk. Het enige waarover hij zich zorgen maakte was of hij Spade die redelijkheid kon doen inzien. Hij had zijn verhaal nog nooit aan iemand verteld en had dus ook nooit geprobeerd de redelijkheid ervan aan te tonen. Hij probeerde het nu.
‘Ik snapte het heel goed,’ zei Spade tegen Brigid O’Shaughnessy, ‘maar Mrs Flitcraft heeft het nooit begrepen. Zij vond het dwaas. Misschien was het dat ook. Het liep in elk geval goed af. Ze wilde geen schandaal en omdat hij haar deze streek geleverd had, wilde ze hem niet meer, zo zag zij het. Dus scheidden ze in stilte, en alles was fijn geregeld.
Wat was er nu gebeurd? Toen hij ging lunchen, liep hij langs een kantoortoren in aanbouw, alleen het geraamte stond er nog maar. Er viel een balk of zo van de achtste of de tiende verdieping naar beneden die naast hem op de stoeptegels smakte. Het ding schoot vlak langs hem heen, zonder hem te raken, maar er sprong een stukje van een tegel af en dat raakte hem op zijn wang. Het nam alleen maar een stukje huid mee, maar het een litteken zat er nog toen ik hem zag. Hij wreef erover met zijn vinger – nou, bijna liefkozend – toen hij het me vertelde. Hij was zich natuurlijk rot geschrokken, zei hij, maar hij was meer geschokt dan echt bang geweest. Hij had het gevoel dat iemand het deksel van het leven had opgelicht en hem het raderwerk had laten zien.’
Flitcraft was een goede burger en een goede echtgenoot en vader geweest, niet door dwang van buitenaf maar gewoon omdat hij iemand was die heel gemakkelijk met zijn omgeving harmonieerde. Dat had hij van huis uit meegekregen. De mensen die hij kende waren zo. Het leven dat hij kende was een nette ordelijke zinnige verantwoordelijke aangelegenheid. Nu had een vallende balk hem laten zien dat het leven in feite geen van deze dingen was. Hij, de goede burger-echtgenoot-vader, kon tussen kantoor en restaurant worden weggevaagd door een toevallig vallende balk. Hij wist daardoor dat mensen zomaar bij toeval dood konden gaan, en alleen maar leefden zolang het blinde lot hen spaarde.
Het was niet op de eerste plaats de onrechtvaardigheid hiervan die hem in de war bracht: hij accepteerde die, na de eerste schok. Wat hem in de war bracht was de ontdekking dat hij, door de zaken verstandig te regelen, helemaal niet harmonieerde met het leven. Hij vertelde dat hij al voordat hij vijf meter van de gevallen balk vandaan was wist dat hij geen rust zou hebben tot hij zich had aangepast aan deze nieuwe glimp van het leven. Tegen de tijd dat hij klaar was met lunchen had hij een methode gevonden om zich aan te passen. Zijn leven kon zomaar beëindigd worden door een vallende balk: hij zou zijn leven gewoon veranderen door zomaar weg te gaan. Hij hield evenveel van zijn gezin, zei hij, als naar zijn idee gebruikelijk was, maar hij wist dat hij ze goed verzorgd achterliet, en zijn liefde voor hen was niet van het soort waardoor de scheiding pijnlijk zou worden voor hem.
‘Die middag ging hij naar Seattle,’ zei Spade, ‘en vandaar met de boot naar San Francisco. Hij zwierf een paar jaar rond, kwam weer in het noordwesten terecht, vestigde zich in Spokane en trouwde. Zijn tweede vrouw leek niet op de eerste, maar er waren meer overeenkomsten dan verschillen. Je weet wel, het soort vrouwen dat aardig kan golfen en bridgen en dol is op nieuwe saladerecepten. Hij had geen spijt van wat hij had gedaan. Het leek hem heel redelijk. Ik geloof niet dat hij ooit beseft heeft dat hij automatisch weer in de routine was beland die hij in Tacoma was ontvlucht. Dat vind ik er ook altijd het leukste aan. Hij paste zich aan aan vallende balken, en toen er geen balken meer vielen, paste hij zich aan aan balken die niet vielen.’
Spade vertelt dit aan het begin van hoofdstuk 7, kennelijk om de tijd te doden. Miss O’Shaughnessy heeft geen commentaar en ze komen er verder niet meer op terug.
In literair-kritische kringen is de parabel van Flitcraft, zoals het verhaal ook wel wordt genoemd, nog altijd onderwerp van duiding en speculatie. Waar dat ook toe mag leiden, de naam Flitcraft is goed gekozen: ‘do a flit’ is de Engelse term voor stiekem en halsoverkop de benen nemen om je verplichtingen te ontlopen, ‘craft’ staat voor bedrevenheid in bedrog.
Hammetts boek is de geschiedenis ingegaan als de eerste hardboiled misdaadthriller aller tijden. Het verhaal is meer dan eens verfilmd, in 1941 met groot succes door John Huston met Humphrey Bogart als Sam Spade. De parabel van Flitcraft komt er niet in voor.
◊◊◊
Dashiell Hammett, The Maltese Falcon. 1930.
De Maltezer valk, 1972. Vert. Th. Nicolaas.
Het Nederlands in deze versie van het verhaal van Flitcraft heeft aanpassingen van mij.
Prent: Little Odessa (Brighton Beach), 1982. Foto © Gertrudsdottir.