Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt.
– Jeroen Brouwers
Ooit zijn we allemaal kind geweest, en ergens in de volwassene die we nu zijn, zit nog dat kind van toen – we hebben er wat herinneringen aan, maar wat vinden wij volwassenen eigenlijk van het kind dat we geweest zijn?
In Bezonken rood, de korte roman die Jeroen Brouwers op zijn veertigste schreef, is de mening van de volwassene over het kind dat hij was van alle sentiment ontdaan. Hij haat zijn herinneringen en blikt alleen terug op zijn kleuterjaren (die hij doorgebracht in een Jappenkamp in Indonesië) om ze voorgoed te verdrijven. Hij keert, zo benadrukt hij, alleen terug naar ‘de mist van het begin’ om al die onwillekeurig opborrelende herinneringen op te schrijven; daarmee hoopt hij er voor eens en voor altijd vanaf te zijn.
Wat een rijkdom komt daarmee op de bladzijde terecht, en in wat voor vorm! Brouwers zet gebeurtenissen, geluiden en gestalten uit heden en verleden op papier in korte, ongetitelde hoofdstukken, in alinea’s of zinnen zonder punt; hij strooit met onverwachte witregels, plotselinge nieuwe bladzijden. Hoe spontaan het er ook uitziet, dit is gemanipuleerde tekst, overwogen compositie, met welbewust gekozen beelden, vol symboliek en vervlechting. Woorden en zinnen worden met groot effect herhaald en interpunctie speelt een actieve rol: tussen de gewone, rechttoe rechtaan tekst staat ‘uitleg’ of een terzijde tussen ronde haken, en citaten – van Brouwers zelf of (over hem) van anderen – zijn te herkennen aan de aanhalingstekens, maar wie die anderen zijn zegt hij er niet bij. Nu en toen lopen steeds in elkaar over.
Indrukwekkend zijn de vreemde woordvolgordes: dat ‘andersomme’ geeft een op zich gewone mededeling bijzondere zeggingskracht:
Niet ging opeens de wind voorbij die van elders kwam en op weg was naar elders.
Om de vraag ‘Hoe komt het dat ik ben zoals ik ben?’ te doorgronden, haalt Brouwers het Mulischiaanse concept van de octaviteit erbij: net als het individu is de hele wereld is gebaseerd op overeenkomsten en verschillen (paradoxen). Hier gaat het, aldus Brouwers, om deze paradox: de Jappenkampen waren verschrikkelijk, maar het kind van vijf dat hij in het kamp was, werd door dat verschrikkelijke niet geraakt; ‘alles wat gebeurde vond plaats met de vanzelfsprekendheid waarmee in een kleuterleven de dingen nu eenmaal plaatsvinden’. Vijfendertig jaar later verwijt hij de kleuter zijn onbevangenheid, de volwassenen van toen hun lijdzaam zwijgen. Intussen recapituleert hij die kleuterjaren van hem zo overtuigend dat hij deze lezer helemaal meekrijgt.
◊◊◊
Jeroen Brouwers, Bezonken rood. 1981.
Het begrip ‘octaviteit’ is naar voren gebracht door Harry Mulisch in De compositie van de wereld. 1980.
Prent: Hampstead (Londen), 1982. Foto © Gertrudsdottir.