Wiens hoed?

40 - 1997-110 TS Duitsland

Eer zal ik  kakken in mijn hoed
dan dat ik zeg hoe ik thans lijden moet

Deze regels spoken al sinds mijn puberjaren door mijn hoofd. Dat ze niet loepzuiver uit het geheugen komen gerold ziet iedereen, maar ze zijn nog steeds een formidabel hart onder mijn riem als de wereld mij weer eens niet begrijpt.

Een blik op het internet, die efficiënte docent, leert me dat het half herinnerde regels zijn uit een gedicht van Gerrit Komrij, bij leven dichter des vaderlands, gevreesd polemist en beroepsknorrepot. Het gaat zo:

Eer maakt men lakens wit met inkt,
Eer speelt men schaak met bezemstelen,
Eer vindt men nog een roos die stinkt,
Eer ruilt men stenen voor juwelen,

Eer breekt men ijzer met zijn handen,
Eer zal men stijgen in valleien,
Eer legt men een garnaal aan banden,
eer leert men geiten kousen breien,

Eer plant men bomen op de weg,
Eer zal men kakken in zijn hoed,
Dan dat ik u mijn ziel blootleg
En zeg wat ik thans lijden moet.

De regel over de ziel, die er zomaar tussenuit was gevallen, zit weer op zijn plek in mijn geheugen. En ik ben blij dat ik mijn eigen hoed niet hoef te bevuilen.

◊◊◊

G. Komrij, ‘De zwijgzaamheid’. In Alle gedichten tot gisteren, 1994.
Prent: Duitsland, 1987. Foto © Gertrudsdottir.