Dit hoort niet langer bij Moskou: een huis dat is ingestort onder de sneeuwlast, een wild zwiepend dennenbos bevroren in de kou, een open plek bedolven onder sneeuwbanken, zacht bevroren stoom daaronder, duisternis, een eenzame blokhut midden op een uitgestrekte witte vlakte, een verwaarloosde appelboom op een erf, een gemengd bos dat gebukt gaat onder zware sneeuw, villa’s achter schuttingen, een bouwvallig houten schuurtje.
– Rosa Liksom
Coupé No. 6 is een beeldend en fysiek boek van de Finse auteur Rosa Liksom, waarin we een jonge vrouw vergezellen die per trein dwars door de winterse USSR reist.
Liksom maakt met groot effect gebruik van de personificatie: de nacht, de natuur, de lucht, alles is behept met menselijke eigenschappen. De landschappen die beschreven worden zijn op allerlei manieren ‘actief’, objecten ‘gedragen zich’ als personages en zelfs bijen kunnen beledigd zijn. De locomotief wordt geïntroduceerd als een heroïsch personage, een sovjetheld.
Ook effectief zijn de soms lange passages waarin de trein de zoveelste grauwe stad uit rijdt en de treinreiziger telkens weer dezelfde troosteloze aanblik voorschotelt. De beschrijving die bij een eerdere, net zo grauwe stad is gebruikt wordt dan woordelijk herhaald.
Intussen komen alle zintuigen aan hun trekken: we krijgen beschrijvingen van stad+land+fabriek voorgeschoteld, de onmetelijke leegte van het Russische land, het extreme weer, de alomtegenwoordige rommel en de vele, rauw naar binnen gewerkte uien. Stank, herrie, vies eten dat onbegrijpelijk genoeg met smaak wordt verorberd, liters troostrijke, kolkend hete thee met klonten Cubaanse rietsuiker. Ook de wodka vloeit in overvloed, maar er is nergens water om je te wassen, de plee meurt en de man met wie Anna haar coupé moet delen is verantwoordelijk voor een heel scala aan geuren en luchtjes, van ui tot deodorant.
Liksom lezen is behalve een zintuiglijke ook een fysieke belevenis: de taal schudt mee met de trein, knarst en komt op stoom, dendert voort, remt af, hobbelt nog wat door, blijft om niet nader verklaarde redenen langdurig ergens staan. In Rusland functioneert niets zoals het bedoeld is. Alles is op, verdwenen, verrot, verwaarloosd, vervallen. De mensen maken er het beste van met de beperkte middelen die ze hebben. Overal zijn geheimen, raadsels, ondoorgrondelijke procedures, gebruiksaanwijzingen die niet kloppen. De westerse mens is slecht toegerust om zo’n maatschappij te begrijpen.
De verteltoon is afwisselend droogkomisch en neutraal, er wordt van alles geconstateerd maar niets uitgelegd en het wemelt van de details. In scherp contrast met die overdaad staat het isolement van de jonge vrouw, haar zwijgzaamheid tegenover de obscene woordenstroom van de man tegenover haar.
Anna (in de Finse editie is de jonge vrouw naamloos) is Fins, een jaar of 20. Ze stapt in Moskou op de trein naar het oosten: Kirov, Perm, de Oeral, Sverdlovsk, Tjoemen, de rivier de Irtysj, Omsk, Novosibirsk … steeds dieper Siberië in. Soms blijft de trein ergens een paar dagen staan, en dan bekijkt ze de stad, alleen of in gezelschap van de man uit haar coupé. Ze heeft archeologie gestudeerd en wil in Mongolië de prehistorische grottekeningen gaan bekijken. Dat dat streng verboden is ontdekt ze pas na aankomst in Ulaanbataar. Pas dan wordt de sfeer voor het eerst echt grimmig.
Maar zo ver is het nog lang niet. Voorlopig zit de lezer als een soort virtuele medereiziger op Anna’s plaats bij het raam en kijkt met haar mee. Ze maakt een paar keer het raam schoon, ze tekent in haar schetsboek (die schetsen had ik wel willen zien). Vanuit haar perspectief vernemen we wat er in de coupé wordt gezegd (zelf zegt ze geen woord) en gedaan, en wat er buiten te zien is: gebouwen, fabrieken, flats, bossen en vlakten komen naderbij, worden voorbijgereden, worden kleiner, verdwijnen.
Op die cadans sukkelt Anna (en met haar de lezer) soms in een soort van halfslaap en ziet dan een havik zitten op de heup van een turkooizen wolk … Tijd wordt irrelevant op zo’n lange reis, de eindbestemming is veel te ver weg om nu al aan te denken, je levert je over aan het moment. Die sensatie krijgt gestalte in Liksoms presentatie van het langsglijdende Rusland, het immense weidse lege onbekende nagenoeg verlaten taigaland, waar de heroïsche locomotief zich een weg doorheen baant, een waar toonbeeld van menselijk vernuft onder een ijskoude, volstrekt ongenaakbare, eindeloze hemel.
Er spoken flashbacks over haar Moskouse leven door Anna’s hoofd: ze woonde er samen met Mitka, die zich liet opnemen in een inrichting om niet in dienst te hoeven. Als ze ‘De rode bloem’ leest, een verhaal van Vsevolod Garsjin, ziet ze parallellen met haar vriend, die met antipsychotica is behandeld toen hij niet psychotisch was. In Moskou blijven was geen optie, er was nauwelijks nog eten te krijgen: het volk lijdt honger sinds de oorlog in Afghanistan, Rusland produceert alleen nog maar wapens.
Anna’s naamloosheid in de Finse uitgave is terecht: ze is eerder vehikel dan personage, ze is een instrument dat het Liksom mogelijk maakt haar verhaal te vertellen. Maar ook haar opdringerige coupégenoot is niet de hoofdpersoon. Die rol is weggelegd voor de Sovjetunie zelf, anno tweede helft van de jaren 80, toen de onttakeling van de ooit ongebreidelde sovjetmacht in volle gang was en alleen nog de schijn van ‘alles onder controle’ werd opgehouden. Als buitenlandse wordt Anna scherp in de gaten gehouden, mogelijk door haar coupégenoot. Ze mag ‘vrij’ reizen naar Mongolië, maar dat wil nog niet zeggen dat ze onderweg of op plaats van bestemming kan gaan en staan waar ze wil.
Over de coupégenoot komen we veel te weten, maar niet zijn naam. Hij vertelt het ons allemaal zelf: hij afficheert zichzelf vol branie als volbloed Rus, modelarbeider en voorbeeldig sovjetburger (ondanks zijn vele misstappen en mogelijk zelfs een moord). Terwijl Anna de hele reis haar mond houdt, is hij non-stop aan het woord: het beeld dat voor de lezer oprijst is dat van een gewelddadige racist die met zijn aplomb soms heel grappig kan zijn. Hij is ongegeneerd seksistisch, probeert Anna aan te randen en stelt zich dwingend op als haar gastheer in hun coupé.
Tussen de regels door zweeft onuitgesproken de suggestie dat de man een KGB’er is, dat hij tot taak heeft Anna te begeleiden. Er zijn details die in die richting wijzen: hij beweert dat hij bouwvakker is, maar welke bouwvakker moet 6000 km reizen voor zijn werk? Hij kleedt zich (te) netjes, hij fitnest, hij heeft mooie handen. En hij verliest Anna zelden uit het oog. Aanvankelijk om haar in de gaten te houden, maar in Mongolië lijkt hij uit andere motieven te handelen. Dan is uitgerekend hij degene die haar helpt haar reisdoel alsnog te verwezenlijken – en daarmee toont hij op de valreep zijn menselijke kant.
◊◊◊
Boek: Rosa Liksom, Hytti nro 6. 2011. In het Nederlands: Coupé No. 6, 2011. Vert. A. Raas.
Vsevolod Garsjin, ‘De rode bloem’. 1882. In De beren en andere verhalen. 2011. Vert. H. Boland.
Prent: Schauinsland (Zwarte woud). 2013. Foto © Gertrudsdottir.