Hoe die vette, energieke bromvliegen binnen waren gekomen was mij duister. Eén ding was zeker, ze konden er niet uit; misschien was dat ook niet de bedoeling. Was het denkbaar dat die vliegen hierheen waren gehaald nadat men klaar was met schuren, en als dat zo was, met welk doel?
– Halldór Laxness
Aan de voet van de gletsjer, een roman van de IJslandse auteur en Nobelprijswinnaar Halldór Laxness, werpt meer vragen op dan een mens kan beantwoorden.
De lezer volgt een jongeman die van de bisschop poolshoogte moet gaan nemen in een dorp in het onherbergzame westen van het eiland, waar volgens de geruchten de zielzorg in het slop is geraakt. De jongen stelt zich aan ons voor als Gebi (kort voor gevolmachtigde van de bisschop) en kwijt zich zonder enthousiasme maar plichtsgetrouw van zijn taak.
De bisschop heeft hem op het hart gedrukt alléén te rapporteren, en zeker niet zelf te oordelen. Daar houdt Gebi zich keurig aan, al worden zijn verwachtingen nog zo in de war gegooid. Alle dorpelingen die hij ontmoet lijken actief aan de verwarring bij te dragen: op geen enkele vraag die hij als gevolmachtigde stelt krijgt hij normaal antwoord, niemand vertelt hem dingen waar hij iets aan heeft, de dominee is nergens te bekennen en zijn huishoudster zet de gast op de raarste tijdstippen koffie en taart voor, altijd in gargantueske hoeveelheden.
Gebi laat zich er niet door uit het veld slaan. Hij schrijft zijn rapporten, onthoudt zich van elk oordeel en loopt uiteindelijk zelfs de vermiste dominee tegen het lijf, overigens de enige in het hele boek die normale dingen eet zoals brood en vis. Dat christelijk getinte menu is geen toeval. Iedereen die weleens een Bijbel heeft ingekeken zal meer van dat soort verwijzingen herkennen, bijvoorbeeld in de herhaaldelijk genoemde ‘leliën des velds’. De taal van de Bijbel speelt dan ook een forse partij mee.
Een andere parallel is expliciet vermelde verwantschap tussen Gebi en de net zo groene, aanvankelijk tegenstribbelende jonge Duitser Axel, die een eeuw eerder naar precies dezelfde gletsjer werd gestuurd in Jules Verne’s Naar het middelpunt der aarde. Gebi is de nieuwe Axel, die tegen wil en dank de geestelijke geheimen van de Snæfellgletsjer moet doorvorsen. Waar Axel en zijn leidsman, prof. Lidenbrock, zich geheel en al verlaten op de natuurwetenschappen, is bij Gebi, zijn opdrachtgever de bisschop én zijn onderzoeksobject, dominee Jon Primus, het christelijke geloof leidraad, richtsnoer en houvast.
In veel vertaalde edities, ook de Nederlandse, is het kernwoord Christendom allang uit de titel verdwenen. Met een plaatje van een fotogeniek stukje gletsjer wordt de aandacht van de potentiële koper verlegd naar het toeristisch appeal van IJslands wondere natuur. Misleidende reclame! Des te blijer ben ik met mijn DDR-editie, die aantoont dat er nota bene achter het IJzeren Gordijn mensen zaten die beter begrepen waar het boek over ging en er ook nog eens een relevante omslagillustratie bij leverden.
Laxness laat in het midden of Gebi uiteindelijk meekrijgt dat het christelijk geloof van dominee Primus, dat zo ingrijpend anders is dan dat van de bisschop, wel degelijk christelijk geloof is.
Die ongewisheid komt ook op andere manieren telkens aan de orde: welke gebeurtenissen moet de lezer letterlijk opvatten? Welke zijn metaforisch? Welke zijn parafrases op oude sagen en legenden? Welke zijn parabel of symbool, en waarvoor? Welbeschouwd is die gelaagdheid een parallel met de Bijbel, die soortgelijke obstakels opwerpt.
Neem bijvoorbeeld het kerkgebouw: met een 45 cm hoge drempel komt daar geen mens normaal naar binnen, en als Gebi er toch eens een kijkje neemt, blijkt het interieur om allerlei praktische redenen te zijn leeggehaald. Dat deze kaalgeplunderde ruimte symbool staat voor de Kerk als instituut ligt voor de hand. Dominee Primus heeft wel wat anders te doen dan op de kansel staan preken: hij repareert primussen (vandaar zijn naam), is hoefsmid en indien nodig heelmeester. Hij staat midden in het leven. Als ‘zielenherder’ is hij een man van weinig woorden, en die kwaliteit wordt, net als zijn pragmatische inslag, door de leden van zijn gemeente hogelijk gewaardeerd.
Hoe serieus en verantwoord Gebi zijn onderzoek ook aanpakt, hij vervult ook een komische rol. Om te beginnen neemt hij zichzelf te serieus. Juist daardoor ontgaan hem allerlei clous. Tijdens het debat tussen sekteleider Godman Syngmann en dominee Primus zit Gebi zo te klooien met zijn bandrecordertje dat hij (en de lezer, die van hem afhankelijk is voor informatie) hele stukken dialoog mist. Hij is ook bedreven in het stellen van de verkeerde vragen en het benaderen van de verkeerde mensen. Dat is iets wat de lezer zich goed moet realiseren, want zodra je waakzaamheid verslapt, sukkel je gedwee achter Gebi aan en loopt niet alleen hij van alles mis.
In al zijn onbeholpen ernst staat Gebi model voor de mens die aan de zijlijn van het leven staat en pas aan dat leven kan deelnemen als hij keuzes maakt. En waarop moet hij, als onbeschreven blad, zijn keuzes baseren? Een mens leeft maar één keer, tenzij je de onsterfelijke Ua bent en steeds weer opnieuw kunt beginnen.
Al in het begin van het boek geeft Laxness (bij monde van de bisschop) Gebi een advies dat voor de lezer minstens even relevant is. Met de interpunctie uit de jaren zeventig uit mijn DDR-editie ziet dat er zo uit:
„Zuerst muß man wollen; der Rest ist Technik.“
Onder de gletsjer is een boek om steeds weer opnieuw in te beginnen en het bij elke lezing een beetje beter te leren kennen. Wel jammer dat met een herlezing ook de redactionele slordigheden in de Nederlandse editie weer langskomen. Maar zelfs met die hindernis heeft Laxness zich met zijn veelgelaagde verhaal stevig genesteld in mijn persoonlijke literaire toptien.
◊◊◊
Halldór Laxness, Aan de voet van de gletsjer. 2007. Vert. M. Otten. Oorspronkelijke uitgave Kristnihald undir Jökli. 1968. Ik lees het nu in het Duits, in een fraai verzorgde DDR-uitgave: Seelsorge am Gletscher. 1974. Vert. B. Kress.
Jules Verne, Voyage au centre de la terre. 1864. In het Nederlands: Naar het middelpunt der aarde. Vele malen vertaald, herverteld, ingekort etc. Ik heb een Elsevier “Blauw Bandje” uit 1981, 24e druk. Daarin wordt de vertaler niet genoemd.
Prent 1: Psalm 23, 1-2. Texel. 2007. Foto © Gertrudsdottir.
De Heer is mijn Herder, ’k Heb al wat mij lust; Hij zal mij geleiden naar grazige weiden. Hij voert mij al zachtkens aan waat’ren der rust.
Prent 2: Omslag van de Oostduitse editie uit 1974. Ill. S. Huß / G. Kruschel.
Prent 3: Pyhitty, Finland. 2011. Foto © Gertrudsdottir.