Oneigenlijk gebruik

1952TVDL

De moeder de vrouw

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd –
laat mij daar midden uit oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.

– Martinus Nijhoff

Een Boekenweek met als thema ‘De moeder de vrouw’, naar het sonnet dat Nijhoff schreef toen mijn moeder even oud was als mijn kleindochter nu.

Ze kennen elkaar niet, die twee. Mijn kleindochter informeert  geregeld of ik ook een moeder heb, op een toon waaruit blijkt dat ze ‘nee’ verwacht. Ja hoor, zeg ik dan. Een moeder, die hebben we allemaal.

Maar (dat zei ik er dan niet bij) eigenlijk ken ik die moeder van mij niet zo goed. Of nou ja, ik ken de feiten en de data. Er is een handvol foto’s, er zijn recepten in haar handschrift, dat ik uit duizenden zou herkennen. Maar wat mijn moeder voor iemand was, valt daaruit niet te distilleren.

Ik heb er zo mijn ideeën over, maar vanwege haar vroege dood zullen dat ongetoetste theorieën blijven. Als ze langer had geleefd was het misschien niet anders gegaan. Nakomelingen gebruiken hun moeder hoe dan ook voor hun eigen doeleinden – soms met groot effect, kijk maar naar Nijhoff.

Mijn katholieke moeder zou zelfs in een sonnet geen psalmen zingen, en ik ben geen dichter. Maar Gertrudsdottir, mijn avatar, is op haar voornaam gebaseerd. Dat voelt als een eerbetoon waarmee ik haar toch een beetje voor de vergetelheid behoed.

◊◊◊

Martinus Nijhoff, ‘De moeder de vrouw’. 1934.

Prent: Mijn moeder, slapend. 1952. Fotograaf onbekend.