Niets geleerd

Nee, zei Japi, ik ben niks en ik doe niks. Eigenlijk doe ik nog veel te veel. Ik ben bezig te versterven. Het beste is, dat ik maar stil zit, bewegen en denken is goed voor domme menschen. Ik denk ook niet. ’t Is jammer dat ik eten en slapen moet. Liefst zou ik dag en nacht blijven doorzitten.
– Nescio

Nescio, De uitvreter. 1911. Gebundeld in de uitvreter, titaantjes, dichtertje, mene tekel.

Onderkoeld vertelde verhalen over de gefnuikte idealen van een artistieke dromer die uiteindelijk toch dat verachte burgermansbestaan is gaan leiden, met een verteller, een toon en een thematiek die meer dan eens aan Willem Elsschot doen denken. Om op gezette tijden te herlezen.
Mijn editie is een 13e druk zonder jaartal, met een omslag waarvan de niet met naam genoemde tekenaar van Nescio’s hoofdonderwerpen letterlijk een hoofdzaak heeft gemaakt: tegen de groene horizontale lijnen van een onbedorven landschap zien we de vlezige kop van een in keurig streepjesoverhemd en stropdas gestoken, grijnzende burgerman compleet met sigaar-met-bandje, uit wiens opengeklapte schedel het hoofd van zijn jongere ik oprijst die met grote droomogen de wereld in blikt.


De naam Nescio betekent ‘ik weet niet’. Maar de man die zich achter dit ironische pseudoniem verschuilt heeft een aantal onvergetelijke (openings)zinnen aan de Nederlandstalige literatuur toegevoegd, waaronder:

Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.

En Titaantjes begint zo:

Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf.

De verhalen die samen Mene tekel heten – ook daarin weer veel aandacht voor het aan het treinraampje voorbijglijdende landschap, waarin Nescio’s verteller meer dan eens de hand van God ontwaart – sluit hij af met onverdunde zen:

Het leven heeft mij, Goddank, bijna niets geleerd. ‘Het leven heeft me veel geleerd’, zegt de oue sok.

Prent: Seters, 2020. Foto © Gertrudsdottir.