
De eerste lange speelfilm van de Zwitserse cineast Alain Tanner, Charles, mort ou vif, verscheen eind 1969, de Parijse studentenprotesten van mei ’68 lagen nog vers in het geheugen. Maar plaats van handeling Genève, lijkt Tanner te willen zeggen, is Parijs niet.
Charles (50), directeur van een horlogefabriek, is depressief. Tegen heug en meug is hij present bij de feestelijkheden rond het honderdjarig bestaan van het familiebedrijf.
Charles’ grootvader was horlogemaker, zijn vader maakte van het atelier een fabriek, en toen was Charles aan de beurt, die al van jongs af geen kapitalistische ambities had. Hij probeerde de arbeiders te interesseren voor participatie, maar daar liep niemand warm voor en alles bleef bij het oude. Nu ergert hij zijn zoon en opvolger Pierre, die gefrustreerd toeziet hoe Charles de volgende groeifase tegenhoudt: de stap naar het grote concern.
De keus voor een horlogefabriek is niet willekeurig. Uurwerken symboliseren stiptheid, orde en precisie; luxe horloges zijn begeerde statussymbolen; Zwitserland is de bakermat van de branche. Anders gezegd, de fabriek staat model voor het conservatief-kapitalistische Zwitserland.
Charles zet nog tijdens het feest zijn bril af ‘om beter te kunnen zien’ en keert niet terug naar huis. Op een van zijn doelloze wandelingen door de stad ontmoet hij Paul en Adeline, alternatieve dertigers die buiten de stad wonen, bijna met de rug naar de maatschappij. Bijna, want Paul verdient de kost als freelance reclameschilder: voor zijn brood klopt hij dus aan bij de consumptiemaatschappij waar hij verder maar weinig mee op heeft. Een kapitalist kun je hem niet noemen (vandaag de dag zouden Adeline en hij ‘consuminderaars’ zijn), maar Tanner stipt subtiel aan dat Pauls ‘vrijheid’, waar hij zo trots op is, goeddeels een fictieve vrijheid is.
Het koppel krijgt een lift van Charles en ze bieden hem onderdak aan. Charles leeft enigszins op: hij leest, hij zingt, hij kookt. Hij laat zijn dochter, een rebelse studente (en naamgenote van het Franse boegbeeld van revolutie, rede en vrijheid, Marianne), weten waar hij zit en hij moedigt haar aan om zijn gastheer wat anarchistisch-filosofische diepgang bij te brengen – één vanbuiten te leren oneliner per dag. Maar ook al zien wij Charles nu sporadisch lachen, zijn mentale uitputting weet van geen wijken en hij zet het geregeld op een drinken.
Het enige probleem dat direct wordt aangepakt, is dat van de auto, die ook destijds al de status van heilige koe had. In een tot de verbeelding sprekende scène wordt hij daadwerkelijk de pars pro toto van het kapitalisme als Charles (rechts in beeld) opsomt wat hij tegen autorijden heeft – en Paul spontaan tot actie overgaat.



Maar de gastvrijheid, impulsieve levenslust en oprechte warmte van zijn nieuwe huisgenoten kunnen voor Charles het tij niet keren. De ideologische klassiekers die hij leest, de behartenswaardige slogans die zijn activistische dochter aanlevert, als individu kan hij er niets mee aanvangen en een oplossing voor zijn onvrede met de maatschappij zoals die is, dient zich niet aan. Om het in zijn eigen woorden te zeggen, zoetjesaan verdwijnt de hoop.
Hij ondergaat die conclusie zoals hij alles ondergaat: gelaten.
Wat wilde Tanner bereiken met dit licht komische maar toch overwegend uitzichtloze portret van een bourgeois-tegen-wil-en-dank? Sommige recensenten menen dat hij met zijn film de Franse studentenrevolte naar Zwitserland hoopte te halen. Dat lijkt mij stug – wil hij niet juist laten zien hoe weerbarstig de werkelijkheid is? Anders gezegd, dat je er met die veelbejubelde revolte nog lang niet bent? Hoe dan ook, Charles mort ou vif is een film die nog lang blijft nawerken en zijn gelaagdheid niet meteen al bij één keer bekijken prijsgeeft. Het zou me niet verbazen als ik er nog niet alles aan heb ontdekt wat eraan te ontdekken valt.
* * *
Alain Tanner, Charles mort ou vif. Speelfilm, zwart-wit, 93 min., 1969.
Ik zag de film in het Frans, eerst met de Engelse, toen toch maar liever met de Duitse ondertitels – het is geen echte ‘praatfilm’ (de welsprekende gebaren en blikken van de acteurs maken woorden vaak overbodig), maar als er dan iets wordt gezegd is de nuance belangrijker dan de grote lijn, terwijl de Engelse ondertitelaar voor bondigheid gaat.
Hoppend van taal naar taal kwam ik er en passant trouwens achter dat wat bij ons ‘paardenbloem’ heet, in alle drie de ons omringende taalgebieden ‘leeuwentand’ wordt genoemd.
Prent: Breda, 2004. Foto © Gertrudsdottir. Een graffiti die bijna direct nadat hij bij mij om de hoek op een muur verscheen alweer werd overgeschilderd. Gelukkig hebben we de foto nog.
De andere prenten zijn beelden uit de film. Het Nederlands van Charles’ monoloog is van mij. De film is tijdelijk te zien op streamingdienst Mubi.