
Rommelend in mijn boekenkast kom ik het weer tegen: mijn versleten exemplaar van Laurence Sterne’s Een sentimenteele reis. Het is een deeltje uit de Plejaden-Reeks, ‘letterkundig zevengesternte uit de wereldlitteratuur aller eeuwen’, aldus de uitgever, die Sterne nr. 15 toekende in het ‘derde zevental’. In gezelschap van welke andere sterren staat er niet bij vermeld.
Ik heb het boek mijn hele vertalersloopbaan lang gekoesterd, maar eigenlijk had dat met Sterne of zijn alter ego Mr. Yorick niet zoveel te maken. Waar ik telkens naar teruggrijp, ook nu weer, nu het boek op het punt staat zijn verblijf bij mij op de plank te beëindigen, is het voorwoord, of preciezer gezegd, de Voorrede, waarmee vertaler Jacob Geel zichzelf (en bij uitbreiding de hele beroepsgroep) anno 1837 aan de lezer voorstelt. Op een wijze die Sterne hem niet zou hebben verbeterd.
Het zijn maar een paar korte bladzijden, maar ze hebben mij telkens weer opnieuw enthousiast weten te maken voor het beroep waar ik op mijn reis door het boekenvak min of meer bij toeval in ben blijven hangen. Ik geef ze hieronder integraal weer.

VOORREDE
VAN DEN VERTALER
De Vertaler is iemand die over dag in beurs- en kantoorzaken slooft. ’s Avonds zoekt hij gewoonlijk een stil uur in zijn kamer, en bezigheid voor zijn geest. Maar zijn hoofd is niet sterk genoeg om, even als Yorick, met zijn neus tegen een staldeur te gaan staan, en — gedachten te vinden. Hij heeft een goed boek noodig.
— Zoek het in de Engelsche literatuur, zeî hem eens een vriend, die in de oude talen werkt; daar is minder schuim en wind in dan in de Fransche, en minder hartstogtelijke nonsense, dan in de Duitsche: de Engelschen hebben het bijna van de Ouden afgekeken.
De Vertaler ging aan het engelsch-studeren en poogde boeken te lezen en te verstaan, waar hij het meest van hoorde spreken. Toen kwam zijn vriend, die in de doode talen doet, weêr bij hem. Wel nu, zei hij, hoe gaat het er meê? Gij ziet er zoo bleek uit — Ik heb hoofdpijn van het kijken en turen, antwoordde de Vertaler. — Het verwondert mij niet; ik heb al mijn microcosmische boeken weg gedaan — Gij moet met mij zoo geleerd niet spreken; ik bedoel geen druk, maar inhoud. Die menschen hooren op een anderen hemelbol te huis, of het zijn geaffecteerde fatten — Hoe zoo? — Wel, één van beide, zij spinnen een rag, waarvan wij in onze logge atmosfeer de draden niet volgen kunnen, of zij maken ons wijs, dat zij fijn rag spinnen — en vang dan de draden eens! — Het hapert aan u en uw kantoor en beurs. Wij noemen dat te Utrecht vestigia ruris. Maar wat leest gij daar dan? — Wel, Bulwer en — Maar zóó had ik het niet bedoeld. Waarom zijt gij niet met Milton, of Addison, of Pope, of Sterne, begonnen? Eilieve! lees de Sentimental Journey van Sterne, en volg mijn raad. Vertaal die kleinigheid in het Hollandsch, om ze te leeren begrijpen. Er bestaat een Hollandsche overzetting van, uit de vorige eeuw. Zij is volstrekt niet te verachten; maar gij kunt het misschien nog beter.
De Vertaler ging aan het werk, en zijn geweten was er van het begin af zoo gedurig bij, dat hij aan den titel alleen verscheiden avonden gearbeid heeft; en toen hij verscheiden avonden gedacht en overwogen had, vertaalde hij Sentimental Journey door Sentimenteele Reis — Het is geen Werther van Göthe, Mijneheeren Vertalers!
Een pak papier vol te schrijven, en het schrift te laten drukken, daar ligt maar één schrede tusschen. Men stapt van stil genot over op de mededeelzaamheid; zij liggen zóó vlak naast elkander, dat er maar weinig ijdelheid tusschenin kan: en wie deze fijne gedachte niet begrijpt, verstaat zijne eeuw niet.
De Vertaler heeft gemeend te bemerken dat het boek van Sterne luimig is — en nu hoort hij dat anderen, die het boek kennen, dit ook gemerkt hebben. De Vertaler heeft echter geen tijd gehad om een lang voorberigt te schrijven over de luim of over het luimige, hoewel er veel van te zeggen valt dat even duidelijk is als het concert van de planeten, zoo als zijn vriend uit Utrecht eens iets verhevens noemde – Die het weten, de Vertaler wenscht hun geluk — die het niet weten, doen best, zoo zij in Sterne zelven (vooral in het Engelsch, indien zij kunnen) pogen op te merken, dat scherp vernuft, lummelige onnoozelheid, bijtende scherts, teêr gevoel, schalksche ondeugendheid, en gemoedelijke ernst één geheel kunnen worden — maar het is een wijn, die voorzigtig gesneden wordt.
De Vertaler heeft iets af te doen met den Uitgever. Zonder dezen zou hij eene of andere nicety van Yorick voorbijgezien hebben. De man verstaat de Schrijvers van zijn land en het streep-systema van Sterne, dat iets bijzonders heeft, en waarvan de Vertaler geen hoogte kon krijgen.
— Mijnheer, zeî de Uitgever telkens, onder het drukken, gij hebt een streep vergeten — men zal Sterne niet herkennen; ik heb twee lange winternachten in uwe kopij zitten te strepen —
— In ’s hemels naam, Mijnheer de Uitgever, als er maar geen streep doorloopt! —

En daarmee zet Jacob Geel een luimige streep onder de Voorrede die bij de eerste druk schreef. Vervolgens grijpt hij de tweede druk aan om zijn vertaling te verantwoorden. De toon blijft luimig, de strekking is beduidend serieuzer.
VOORREDE
VAN DEN TWEEDEN DRUK
Het rouwt den Vertaler niet dat hij vroeger eenige uren op zijn kantoortijd beknibbeld en aan deze Vertaling besteed heeft; evenmin, dat hij dezen tweeden druk, zo goed als hij kon, overgewerkt heeft en gezuiverd van allerlei fouten, uitgenomen die van Sterne.
De hoofdfout van den Vertaler was dat, hoe getrouw ook arbeidende, hij nog te veel van Sterne afgeweken was.
De Vertaler gelooft, in gemoede, dat men niets vertalen moet wat niet waard is vertaald te worden — eene overtollige herinnering in ons Land! maar zij staat hier alleen om te figureren — dat men vrij mag vertalen, wanneer het alleen de zaken geldt: dat men aan vorm en stijl van het origineel zich binden moet, wanneer het om deze te doen is; dat het zoogenaamde overbrengen en vrije navolgen een beunhazerij is, een misselijke ijdelheid van den Navolger: ijdelheid, omdat hij (vraagt het hem zelven!) zich in de firma van het auteurschap meent in te dringen: misselijk, omdat hij het gemakkelijke hooger stelt dan het moeijelijke —
— Maar, zeggen zij, men dient het vertaalde Hollandsch te kleeden, en Hollandsch te tooijen —
— Dit maakt de zaak zeer begrijpelijk voor kleêren- en haarsnijders. Met die metaphora sleept gij een kunststuk van Phidias naar Holland,, en trekt het beeld van Pericles een gekleeden rok aan, en zet hem een staartpruik op — dat gaat gemakkelijk.
— Maar hoe moeten wij dan vertalen? Het moet toch Hollandsch wezen! zeggen zij.
Doet het maar, en praat er zooveel niet over! Vertaling is geen kleed, waarde Heeren, en geen pruik: het is niet meer of minder dan de getrouwe kopij van een kunststuk, gewerkt uit dezelfde stoffe, en overgeplaatst onder een andere lucht. Zoo deze schadelijk is voor marmer of verw, wie kan dáár tegen? Men kan het beproeven.
De Vertaler heeft een zware bedenking vernomen tegen zijnen arbeid — Tijdverlies! zeggen zij: waarom niet Bunyan vertaald, of een preek?
— Wel, Mijneheeren, juist omdat er stof voor honderd preken schuilt in dit boekje. Is het de schuld van het kleine ding, dat gij ze niet vinden wilt? Indien de Vertaler niet hield van veel af te doen in weinig tijds (want het leven is kort) dan zou hij U geraadpleegd hebben hoe hij zijnen tijd moest besteden. Hij is evenwel beleefdelijk dankbaar voor de aanmerking.
Over de fouten van Sterne zal gehandeld worden — bij den Vijfden Druk van deze Vertaling.

◊ ◊ ◊
Jacob Geel, Voorredes bij Laurence Sterne, Een sentimenteele reis door Frankrijk en Italië. Plejaden-Reeks, z.j.
De plaatjes komen uit de Jumbo Lotto-doos die mij al een mensenleven vergezelt. Maker onbekend.
