Als kind had ik geen eigen kamer, dus die wilde ik wel een. Daar zou ik helemaal mijn eigen gang kunnen gaan – wat dat ook mocht inhouden. Toch heeft het nog jaren geduurd tot ik de dingen zo naar mijn hand kon zetten dat ik inderdaad die begeerde kamer voor mezelf had, à la de grande dame van de Engelse letteren, Virginia Woolf.
Die eigen kamer bleek een eiland te zijn waar een andere temperatuur heerste dan in de woelige kamers eromheen. Een kamertemperatuur waarbij ik me kon concentreren op de hoofdzaken, mijn hersens kon laten kraken – precies zoals Woolf het had bedoeld. De kamers eromheen waren leuker: daar was ambiance, daar was volk, daar gebeurden dingen. Maar door die overmaat aan leven kreeg ik er niets gedaan.
Het zat natuurlijk zo: die kamer voor mezelf werkte bij de gratie van de kamers eromheen. En gek genoeg heb ik er al die jaren geen moment bij stilgestaan dat de dingen zomaar kunnen veranderen. Dat mijn kamer ineens geen eiland meer zou zijn, maar een kamer als alle andere in het huis. Een huis met een overschot aan kamers voor mezelf.
Virginia Woolf rept in haar essay alleen over die ene kamer, niet over de kamers eromheen. Maar nu ik mijn handen vol heb aan kamers op temperatuur krijgen, weet ik dat het die andere kamers waren, die kamers vol leven, die die ene, essentiële kamer op temperatuur brachten.
◊◊◊
Prent 1: Islington, 1982. Een tijdelijke kamer voor mezelf.
Prent 2: Breda, 2012. De eerste Translator’s Den. De dame met krokodil is een proefdruk van tekenaar Eliane Gerrits.
Prent 3: Breda, 2016. Een van de kamers eromheen. De ready-made is uiteraard afgekeken van Picasso.
Foto’s © Gertrudsdottir.