Toen kwam ik erachter dat woorden nergens goed voor zijn; dat woorden ook nooit eens passen bij wat ze proberen te zeggen.
– Addie Bundren
Tegen het einde van William Faulkners korte roman As I Lay Dying houdt het (overleden) personage Addie Bundren een bittere monoloog waarin haar naasten, maar intrigerender nog, ook woorden ervan langs krijgen.
Addie heeft woorden nooit vertrouwd en zich er zo min mogelijk mee ingelaten. Faulkner bedrijft hier een meesterlijk staaltje ironie – als schrijver kan hij natuurlijk niet om woorden heen, en omdat Addies waarschuwing zo laat komt, is deze op te vatten als een subtiele uitnodiging tot herlezen, met meer wantrouwen dan bij de eerste lezing.
Het verhaal van As I Lay Dying is snel samengevat: het ten uitvoer brengen van de laatste wens van een stervende moeder, in haar geboorteplaats begraven worden, wordt voor de nabestaanden (vader, vijf kinderen) een ware martelgang: door het wassende water kunnen ze de rivier niet over, wat voor oponthoud zorgt, ze worden achtervolgd door pech die ze over zichzelf afroepen en in de drukkende hitte begint het stoffelijk overschot al te ruiken.
Vardaman: Mijn moeder is een vis.
De echte hoofdrol wordt vervuld door de verteltechniek. De gebeurtenissen en hun voorgeschiedenis worden vanuit verschillende gezichtspunten verteld, o.a. die van het boerengezin zelf, de buren, de huisarts, de dominee (met wie moeder een verhouding heeft gehad) en moeder zelf, na haar overlijden. In totaal doen maar liefst vijftien personages hun verhaal, waarbij andere personages niet worden gespaard. We lezen ieders gedachtestromen of interne monologen (stream of consciousness), en doordat iedere ‘stem’ een nieuwe visie toevoegt aan het al eerder vertelde, moeten we onze kijk op de gebeurtenissen voortdurend bijstellen. Dingen die het ene personage zich van iets herinnert, worden door een ander tegengesproken. Er wordt gelogen, verzonnen en verzwegen; niet alle personages zijn te vertrouwen, sommige zijn niet goed snik, andere draaien door of zijn niet in staat zich te uiten, ook niet tegenover zichzelf. Maar ook welwillende observaties van het ene personage over het andere leveren interessante lectuur op. De boer Samson, die het gezin met doodskist en al onderdak verleent, zegt over de weduwnaar:
Ik merk dat het net iets is voor een luilak, voor iemand die bewegen haat, om in beweging te blijven als hij eindelijk op gang is, net zoals hij eerst maar bleef stilzitten, alsof het niet het bewegen is dat hij zo haat als wel het op gang komen en het ophouden.
Niet onbelangrijk is het contrast tussen wat de personages denken en wat ze hardop zeggen. Hoe ‘spraakzaam’ ze ook zijn in hun gedachten, als er hardop moet worden gesproken wordt er opvallend vaak langs elkaar heen gepraat. De meeste gezinsleden kunnen niet communiceren of willen dat domweg niet. Dat geeft het verhaal zijn wrange bijsmaak. Het aanvankelijk zo solidair lijkende gezin is een groepje tot elkaar veroordeelde eenlingen, die elkaar zo niet haten dan toch gebruiken en in een van God verlaten eenzaamheid een uitzichtloze condition humaine meetorsen.
De ‘onbetrouwbare’ verteltechniek, het onaangekondigde geschuif met de chronologie en de niet altijd voor de hand liggende gedachtesprongen van de personages vergen uithoudingsvermogen van de lezer. Die krijgt voor zijn inspanningen een fascinerend, tegen het absurde aanleunend verhaal in de van Faulkner bekende, broeierige Southern setting. Addie waarschuwt ons niet voor niets: herlezen loont de moeite.
◊◊◊
William Faulkner, As I Lay Dying (1930).
In het Nederlands: Terwijl ik al heenging, vert. R. Verhoef (1987). Het Nederlands in de geciteerde fragmenten is van mij.
Prent: Landgoed Wolfslaar, 2015. Foto © Gertrudsdottir.