Nihil cavum neque sine signo apud Deum.
– Irenaeus van Lyon
Dit citaat komt in mijn boekenkast een paar keer voor. In Herfsttij der Middeleeuwen vertaalt Johan Huizinga het zo: ‘Bij God bestaat niets ledigs of zonder beteekenis’.
Irenaeus was een kerkvader uit de 2e eeuw. Zijn uitspraak vat de symbolische levensvisie samen die o.a. in de Middeleeuwen glorietijden beleefde, een visie die lichtjaren verwijderd is van de rationele, met wetenschappelijke bewijzen gestaafde visie die het moderne Westen omarmt.
Het pleidooi voor Gods aanwezigheid in alle dingen is ook het motto van The Recognitions, William Gaddis’ magnum opus over vervalsing: van schilderijen, van identiteit, van herinneringen. Opmerkelijk genoeg gaat Gaddis in zijn bespreking van herinneringen niet uit van de mens of van wat het menselijke geheugen vermag, maar van de veronderstelde ambities van het ‘ding’ dat herinnerd wil worden. Hij vertelt bijvoorbeeld over een droom die meteen vergeten is als de dromer wakker wordt. Die droom, zo schrijft hij, zal zich grote moeite getroosten om bij een volgende gelegenheid blijvend herinnerd te worden.
Als er een droom was geweest, was die terug naar waar hij vandaan kwam, om zich nieuwe rekwisieten te laten aanmeten; grote kans dat hij zich liet omwerken, liet herschrijven indien mogelijk, om een nieuwe draai mee te krijgen die de boodschap overbracht, haar gedenkwaardig maakte.
Ook haalt hij Thomas de Quincey aan, de bekendste opiumschuiver uit de Engelse literatuur: de geest, aldus De Quincey, bewaart alles; hij kán niet vergeten.
Duizend toevalligheden kunnen, en zullen, een sluier aanbrengen tussen ons huidige bewustzijn en de geheime inscripties van de geest; dergelijke toevalligheden zullen deze sluier ook wegrukken; maar gesluierd of niet, de inscriptie blijft er altijd staan.
De Quincey wist, naar eigen zeggen, tot zijn ‘gesluierde inscripties’ door te dringen met de hulp van opium. Gewone stervelingen zoals ik vermeien zich met die ontelbare toevalligheden, zonder weet te hebben van die ene die de sluier zal wegrukken.
Foto’s, sieraden, kroonkurken, speeltjes, souvenirs, vondelingen, dia’s, speldjes, tickets, sleutels, stickers, potloodstompjes, suikerklontjes, oude munten, paaseitjes, knutselwerkjes, amuletten, tekeningen, tegels, vogelveren, lapjes stof, poppen, autootjes, zilver, magneten, letters, dobbelstenen, zwarte pietjes, speelkaarten, stenen, medailles: louter parafernalia.
Maar als collectief worden al die toevalligheden, al die parafernalia, één ding, een Ding-an-sich: de herinnering aan een leven. En daarboven zweeft, als een weggerukte sluier, Irenaeus’ uitspraak. Hier is ‘niets ledigs of beteekenisloos’ aan.
◊◊◊
Irenaeus van Lyon: Adversus haereses (Tegen de ketters), 2e eeuw n.Chr.
Thomas de Quincey: Confessions of an English Opium-Eater, 1821.
Johan Huizinga: Herfsttij der Middeleeuwen, 1919.
William Gaddis, The Recognitions, 1955. Zie ook hier.
Prent 1: Den Hespel, 2009. Foto © Gertrudsdottir.
Prent 2: Inventaris, 1981-2016 (fragment). Foto © Gertrudsdottir.