Kinderboeken zijn een goede manier om je woordenschat in een vreemde taal uit te breiden. Voor beginners in onze taal is de kans groot dat ze terechtkomen in het lieve, huiselijke, oer-Hollandse wereldje van Jip en Janneke. Toen ik mijn tanden nog maar net in het Engels had gezet, belandde ik in de grenzeloze absurditeit van de nonsensliteratuur, waar Edward Lear een van degenen is die de scepter zwaait.
Nu is nonsens niet zomaar ‘onzin’ en zeker geen flauwekul. In het voorwoord bij Lears verzamelbundel, de Nonsense Books, staat deze fraaie definitie: Nonsense inverts sense without betraying it. De strekking is dat bij nonsens de sense ofwel ‘zin’ niet overboord maar op z’n kop is gezet. De beoefenaar van nonsensliteratuur beschikt, aldus het voorwoord, over twee kwaliteiten die maar zelden samen worden aangetroffen in één persoon, te weten het vermogen om als een kind te denken en te voelen, en een scherp ontwikkeld gevoel voor taal.
Bij Lear zat het wel snor met die kwaliteiten: de man schreef tussen zijn bedrijven door (hij illustreerde geleerde boeken over ornithologie, botanie en topografie) stapels nonsensversjes, -liedjes, -limericks, -recepten en -alfabetten om beginnende lezertjes spelenderwijs te laten kennismaken met het wonder dat taal heet, in metrisch meeslepende, vanzelfsprekend rijmende, grappige en bovenal van een ongebreidelde fantasie getuigende absurdistische teksten, geïllustreerd door de auteur himself.
In vertaling is (bij mijn weten) alleen de klassieker The Owl and the Pussy-Cat verschenen dat, met maar één zuinige hoofdletter, De uil en de poes is gaan heten. Het is een treurig stemmend boekje. Lears zorgvuldige typografie, inclusief vrije regelval (waardoor de woorden op de pagina lijken te dansen) is opgedoekt ten faveure van een saaie, te grote rechttoe-rechtaan letter in doordeweekse opmaak. Zijn sobere lijntekeningen zijn vervangen door drukke full-colour illustraties van iemand anders waar van alles op te zien is wat afleidt van het verhaal. De drie coupletten zijn elk een paar keer middendoor geknipt om de strofen naast de bijpassende extra illustraties te kunnen plaatsen. Dat is jammer, maar onvergeeflijk is dat ook de absurde love-story zelf onder vuur is genomen, met als kennelijk doel de boel te versimpelen, onder het motto: als het maar rijmt. Het resultaat is verpieterd sinterklaasrijm dat in niets herinnert aan de klankkleur, souplesse en vooral nonsens van het origineel. Dit is het eerste couplet:
The Owl an the Pussy-Cat went to sea
In a beautiful, pea-green boat,
They took some honey, and plenty of money,
Wrapped up in a five-pound note.
The Owl looked up to the stars above,
And sang to a small guitar,
‘O lovely Pussy! O Pussy, my love,
What a beautiful Pussy you are,
You are,
You are!
What a beautiful Pussy you are!’
In het Nederlands wordt dit, verdeeld over maar liefst drie dubbele pagina’s:
Een uil en een poes
zeilden naar zee
in een prachtige groene boot.Ze namen honing mee
en een portemonee,
want ze voelden zich al groot.De uil zag sterren aan de hemel staan,
en het zilveren licht van de maan.
Hij nam zijn gitaar en zong heel fijn:
‘O beeldschone poes, o poesje mijn,
wat lief ben jij,
ben jij,
ben jij,
wat een lief poesje ben jij.’
En dan is de toon gezet: regel na regel wordt de ritmische lyriek van de Engelse verzen met niet meer dan een zijdelingse blik op de inhoud afgevlakt, uitgeperst en gladgestreken.
Ik weet het, het is een hele klus om zoiets goed te doen, en kritiek is sneller gegeven dan een alternatief bedacht dat meer recht doet aan het origineel. Hieronder heb ik een poging gewaagd. Commentaar is welkom via het contactformulier.
Uil en Poeze-Beest gingen uit varen
in een mooie, grasgroene schuit.
O wat waren ze blij, honing hadden ze bij,
En een zak met een lieve duit.
Uil hief zijn blik naar de sterrennacht
En zong bij de klank van zijn luit:
‘O heerlijk Poesje! O Poesje zo zacht,
wat heb je een gave snuit,
gave snuit,
gave snuit,
wat heb je een gave snuit!’
Als Uil en Poeze-Beest vervolgens trouwen en zich het bruiloftsmaal laten smaken, gebruiken ze de beroemde runcible spoon, als ik me niet vergis een eigen vondst van Lear, die de Engelse taal heeft verrijkt met allerlei zelfbedachte woorden waarvan de betekenis niet helemaal vaststaat.
They dined on mince, and slices of quince,
Which they ate with a runcible spoon.
In vertaling is het feestmenu maar gewoontjes, en aan de lepel wordt (wegens rijmdwang? De slotregel moet passen bij ‘maan’) zomaar een extra versregel gewijd, al is hij evengoed grondig van zijn mysterie ontdaan.
Ze aten soep en schijfjes peer
met een gouden lepel, voor één keer;
dat vonden ze feestelijk staan.
Weer heeft de wens om begrijpelijk te zijn voorrang gekregen, zowel bij de gerechten als bij het gereedschap om die naar binnen te werken. Waarom neem je überhaupt de moeite om een klassieker in vertaling uit te geven als die vertaling niets meekrijgt van de kracht van het origineel? Laat Lears malligheden gewoon staan, een kind kan daar moeiteloos mee uit de voeten.
Ze aten pastei en kweepeerbrij,
zo van een torkende lepel vandaan;
En na het diner komt de grote finale, het lyrische slotakkoord waarin de pasgehuwden, de buikjes rond gegeten, samen een dansje doen op het nachtelijke strand.
And hand in hand, on the edge of the sand,
They danced by the light of the moon,
The moon,
The moon,
They danced by the light of the moon.
Ofwel:
Toen dansten ze samen,
de uil en zijn dame,
in het zilveren licht
van de maan,
de maan,
in het zilveren licht van de maan.
Oké, niet gek. Wel jammer van die (ook door rijm ingegeven?) ‘dame’, die maakt er ineens zo’n deftige bedoening van. En waar zijn de intieme handjes gebleven?
En hand in hand, op een stil stukje strand,
dansten ze bij het licht van de maan,
de maan,
de maan,
dansten ze bij het licht van de maan.
◊◊◊
Edward Lear, ‘The Owl and the Pussy-Cat’. In The Nonsense Books of Edward Lear. 1964, met een voorwoord van H. Moss. Oorspr. verschenen in 1871.
Edward Lear, De uil en de poes. 1977. Tekeningen G. Fulton, vertaling F. Hoppenbrouwers.
Annie M.G. Schmidt schreef de eerste Jip en Janneke-verhaaltjes in de jaren vijftig. Qua fantasie, speelsheid en muzikaliteit kan Schmidt zich zeker met Lear meten.