In zijn roman The Painted Veil grijpt W. Somerset Maugham tot drie keer toe naar het werk van anderen: hij haalt zijn idee bij Dante, zijn titel bij Shelley en zijn klap op de vuurpijl bij Goldsmith. Intertekstualiteit, heet dat bij de geleerden. Maar met dat laatste intertekstuele geintje verwacht hij heel wat van de lezer.
Aan het einde van boek V van de ‘Louteringsberg’ ontmoet Dante de treurende Pia, een overspelige dame uit Siena die door haar man naar de moerassige, door malariamuggen geteisterde Maremma werd verbannen, in de hoop dat ze er het loodje zou leggen. Toen dat niet snel genoeg gebeurde, liet hij haar van het balkon duwen. W.S.M. verplaatst dit verhaal van schuld en boete, wraak en spijt naar de Britse upperclass in de jaren twintig van de twintigste eeuw en neemt als zijn Pia de flirterige Kitty, die hij halsoverkop in het huwelijksbootje laat stappen met Walter, een stil type dat ze nauwelijks kent en op wie ze niet eens verliefd is.
Voor zijn titel gaat W.S.M. te rade bij Shelley, die een sonnet schreef dat zo begint: ‘Lift not the painted veil which those who live/ call Life’. Wat de ‘bonte sluier’ van het leven ons toont, is niet de werkelijkheid. Je kunt er twee kanten mee op: de werkelijkheid verbergen en de dingen verbergen die je niet wilt zien.
De jonggehuwden vertrekken naar Hongkong, waar Walter in zijn laboratorium verdwijnt (hij is bacterioloog) en Kitty zich te pletter verveelt. Het duurt niet lang of ze valt als een blok voor de charmes van een andere expat en begint met hem een affaire waar Walter uiteindelijk achter komt.
W.S.M. vertelt in de derde persoon, maar eigenlijk is The Painted Veil een ‘ik-verhaal’, met Kitty als ‘ik’: de auteur concentreert zich op wat Kitty doet, zegt, denkt, vindt en voelt. Maar niet Kitty is het meest intrigerende personage, dat is haar zwijgzame man Walter, die helaas min of meer buiten beeld blijft. Logisch, met Kitty als focus – zij is totaal niet in hem geïnteresseerd.
Wat Kitty betreft is Walter iemand die de godganse dag door zijn microscoop zit te turen en ’s avonds ter ontspanning zijn vakbladen leest. Dat beeld stelt ze pas bij als ze Hongkong verruilen voor een door cholera geteisterd Chinees plattelandsstadje. Walter gaat hier als enige arts aan het werk, wat hem de status van bijna-heilige oplevert.
Walter troont zijn overspelige vrouw voor straf mee naar het stadje en laat haar daar aan haar lot over, terwijl hij zich dag en nacht afbeult om de epidemie te bestrijden. W.S.M. strooit kwistig met clichés als de arme Kitty een soort loutering doormaakt maar geen stap dichter tot haar man komt. Uiteindelijk wordt Walter zelf ziek, en dan tovert W.S.M. zijn derde intertekstuele frats tevoorschijn als hij Walter op zijn sterfbed Goldsmith laat citeren:
The dog it was that died.
Kitty heeft geen idee wat het te betekenen heeft, maar W.S.M. is gelukkig niet te beroerd om haar (en de lezer) een handreiking te doen, door een ander personage langs zijn neus weg iets te laten verklappen over de herkomst van deze mysterieuze woorden. Kitty neemt het voor kennisgeving aan, begraaft Walter zonder nog op zijn laatste woorden terug te komen en reist af naar Hongkong.
Maar hoe zit het nou met die dode hond? Dat zei Walter natuurlijk niet zomaar.
Op de drempel van de dood citeerde hij de slotregel van de ‘Elegy on the Death of a Mad Dog’ van Oliver Goldsmith: een leerdicht met een knipoog, waarin een ogenschijnlijk door ieder gewaardeerd man wordt aangevallen en gebeten door een dolle hond; tegen ieders verwachting in herstelt de man en sterft de hond.
Hier heb ik even op moeten kauwen. Oké, dus Kitty is de man en Walter de hond: iedereen vindt Kitty aardig, maar Walter straft haar omdat ze hem ontrouw is en hoopt dat ze cholera oploopt en sterft, maar in plaats daarvan krijgt hij de ziekte zelf (of hij het daarop aangestuurd heeft, blijft in het midden). De onverwachte wending op het einde van het gedicht is een ironische omkering van Dantes Pia-verhaal, waarin Pia’s op wraak beluste echtgenoot wél zijn zin krijgt.
Nu weet ik dat het in Engeland een soort nationale sport is om massa’s dichtregels uit je hoofd te kennen, er zijn zelfs quizzen waarin de kandidaten elkaar met citaten om de oren slaan. Dat zal honderd jaar geleden, toen W.S.M. zijn boek schreef, niet anders zijn geweest. Het is dus niet ondenkbeeldig dat een geletterde Brit het citaat herkent – een geletterde Nederlandse moet er, ondanks de hint in de tekst, wel wat speurwerk voor verrichten.
Dat vind ik niet erg, ik ben dol op intertekstuele fratsen. Maar wat er bij mij maar niet in wil, is dat een bètawetenschapper (zeg maar gerust een vakidioot) die nergens in het hele boek zijn liefde voor de letteren heeft beleden, op zijn sterfbed met een achttiende-eeuwse ironische dichtregel op de proppen komt. Over stille waters gesproken! Dit is niet Walter, dit is gewoon W.S.M. zelf die in zijn personage is gekropen om de show te stelen.
◊◊◊
W. Somerset Maugham, The Painted Veil, 1923. Verfilmd in 1934 en in 2006.
Oliver Goldsmith, ‘Elegy on the Death of a Mad Dog’, 1776. Hier te lezen.
Percy Bysshe Shelley, ‘Sonnet (Lift not the painted veil …)’ 1818. Hier te lezen.
Dante Alighieri, De goddelijke komedie. Vert. F.v.Doorn. Pia’s korte optreden is in Louteringsberg V, 130-136.
Prent: De Hondsdonk, 2014. Foto © Gertrudsdottir.