Terug in de tijd

2009-339 mais toycam FOTO GERTRUDSDOTTIR

We weten allemaal dat toeval niet bestaat, maar er zijn momenten dat het tegendeel waar lijkt te zijn.

Dit jaar is het veertig jaar geleden dat ik met mijn ziel onder de arm naar Zeeland vertrok om in de kost te gaan bij een biologisch-dynamische boer. Het idee was dat ik hem hielp met het werk op het land (prei, rode bieten, spruitjes). De boer had waarschijnlijk meer gehad aan iemand met meer spieren, ik had vooraf niet kunnen bedenken dat ‘mijn’ boer en zijn gezin streng gereformeerd waren – godsdienstige orthodoxie was iets wat ik wel met het eiland maar niet met de ‘alternatieve’ landbouw associeerde.

Nadat we beiden van de eerste schrik waren bekomen konden we het goed met elkaar vinden. Dat moest ook wel, want we zaten de godganse dag op elkaars lip. We discussieerden heel wat af, zij aan zij op onze knieën in de ijskoude Zeeuwse klei: uiteraard over het geloof, over de moderne mens, over stadse fratsen, over de boeren uit de buurt. Zelf was hij geen Zeeuw; om biologisch te kunnen boeren had hij dat deel van de Bijbelgordel waar zijn roots lagen vaarwel gezegd. Zijn geloof in de biologisch-dynamische principes leek zijn geloof in God zelfs te overstijgen. Zijn bescheiden percelen waren omsingeld door de veel grotere akkers en velden van boeren die (al  net zo gereformeerd als hij) elk insect en elk sprietje onkruid met zwaar chemisch geschut te lijf gingen – en uiteraard verspreidde al dat gif zich hetzij door de lucht, hetzij ondergronds, ook over de verspreid gelegen lapjes van mijn onverdroten voortploeterde boer. Ik had respect voor dat geploeter, net als voor het feit dat hij me nam zoals ik was.

Toch was het een cholerisch type, snel aangebrand, geneigd tot driftbuien. Daarin leek hij op mijn vader, die niet veel ouder was als hij. Een groot verschil was dat de boer zijn standpunten weliswaar te vuur en te zwaard verdedigde maar je gewoon liet uitpraten als je er anders over dacht – ook als je praatte voordat je erover had nagedacht.

Ik had graag willen weten hoe hij eigenlijk over me dacht. Hij had kinderen van mijn leeftijd, die zijn Bijbellezingen aan tafel met gebogen hoofd aanhoorden en pas het huis uit konden als ze in het huwelijksbootje stapten. Vermoedelijk zag hij me gewoon als onbezoldigd knecht, niet als ‘pleegdochter’. Als we tussen de middag naar huis gingen stond er ook voor mij een jonge borrel klaar ‘om te ontdooien’, en na de warme maaltijd werd van mij verwacht dat ik mezelf vermaakte terwijl de boer zijn dutje deed en de vrouw zich met de afwas in de keuken terugtrok: het was niet de bedoeling dat ik in het huishouden een handje toestak. ’s Avonds zat ik onder de staande lamp te lezen terwijl boer, vrouw en het nog thuiswonend kroost op de bank naar het EO-aanbod keken. Als de hond (‘Zwarte’) bepaalde delen met te veel bijgeluiden likte moest hij de kamer uit.

Tegen de zomer vond ik een biologisch-dynamische boer op fietsafstand van mijn kamer in de stad en zei ik mijn Zeeuwse boer vaarwel. Deze nieuwe boer was meer van mijn eigen leeftijd. Hij woonde riant, dreef een biologische winkel in de stad en deed het boerenstiel (ik herinner me vooral rabarber en courgettes) er zo’n beetje parttime bij.

Blijkbaar heb ik mijn Zeeuwse boer dat najaar nog een kaartje gestuurd, want laatst vond ik bij het opruimen een ansicht van zijn vrouw, die me bedankt voor de ‘originele wenskaart’ die ze beiden erg leuk vonden. Dankzij haar ansicht (en mijn  bewaardrift) weet ik nu ook weer hun naam én hun adres. Het toeval doet daar dan nog een schepje bovenop als ik een paar uur later een fietsroute zit uit te stippelen en op zoek naar een overnachtingsmogelijkheid op het eiland uitgerekend dat adres tegenkom. Wie weet slaap ik dit voorjaar weer in hun voormalige kinderkamer.

◊◊◊

Prent: Bavel, 2009. Foto © Gertrudsdottir.
Het boek dat ik las was Vanity Fair van William Makepeace Thackeray.