Een opa die schrijft over zijn eerste kleinkind, mwah denk je dan.
Maar als die opa Frans Laarmans is, en de auteur Willem Elsschot heet, heb je een parel in handen. Twee parels, in feite, want de novelle Tsjip, met zijn magistrale slotscène waarin opa de boreling zijn ware naam (‘Tsjip’) geeft, heeft als opvolger De leeuwentemmer, waarin opa en kleinzoon een pact sluiten, de dochter gescheiden terugkeert naar België en haar Poolse ex besluit het jochie na een vakantie niet terug te laten gaan naar de moeder.
Eerst die slotscène, waarin baby Jan bij het gezin in Antwerpen is aangekomen en zojuist aan opa is overhandigd. De rest van de familie trekt zich discreet terug.
Zo staan wij dan tegenover elkander. Hij heeft oogjes en een neus als een doodgewoon kind, maar ik weet wel beter. (…)
Wij wandelen de tuin door, hij zonder te huilen, ik zonder spraak. Op Walters veld wordt hij door onze mussen begroet. Ik blijf staan en zeg ‘Tsjip’. En in zijn mondhoeken ontluikt een glimlach.
Ja jongen, voortaan heet jij Tsjip. Je komt mij hier ontzetten uit mijn hoofdrol en dan mag ik je wel herdopen, vind ik.
Over die hoofdrol en hoe Laarmans die in de aanloop naar dit kantelmoment heeft vervuld gaat het hele voorafgaande verhaal. Dat zelf weer voorafgegaan wordt door een breed uitgesponnen ‘opdracht’ waarin hij zichzelf ironisch positioneert als het gezinshoofd waar zijn gezin bar weinig aan heeft. Hij kent zijn familiale plichten, maar wil die nogal eens ontduiken om zijn lyrische gemoed te volgen, dat hem in verre oorden brengt. De hang naar avontuur is in voortdurend conflict met het verlangen naar huiselijke rust.
Mijn poëtische bevliegingen zal ik voorstellen als het bereizen van een vreemd land, waarvan de lokstem mij komt tergen als ik vreedzaam bij onze kachel zit. Een land vol heerlijkheid dat mij toch geen voldoening geeft, zeker omdat er geen voldoening in mij te krijgen is. Ontevreden geleefd, ontevreden sterven.
In ‘Achter de schermen’, dat na Tsjip in de bundel is opgenomen, presenteert Willem Elsschot een beredeneerde beschrijving van hoe Laarmans sleutelt en schaaft aan de eerste alinea’s van zijn opdracht bij Tsjip. De toon is niet zo filosofisch als in de inleiding bij Kaas (daar gaat een andere post over), maar ook deze technische observaties over de schrijver die schrappend en schavend aan zijn tekst werkt, zijn niet minder dan briljant. En dat zijn ook de uittreksels uit de brieven die Willem Elsschot in het echte leven, dus als Alfons De Ridder, aan zijn kinderen (o.a. Walter in Parijs) schreef: er staan er een paar in het nawoord van tekstbezorger Vic van de Reijt.
Het beeld dat ontstaat uit de twee novelles, de opdracht, de toelichting en de brieffragmenten is er een uit één stuk, en het is altijd dubbel. Laarmans, het ‘hoofd der huishouding’, is tegelijk pantoffelheld en Sioux-opperhoofd, tegelijk braaf burgerman en bevlogen dichter, en misschien is het wel die dualiteit die de hoofdrol speelt: de voortdurende wisselwerking tussen de Laarmans die zich aan de buitenwereld toont en de Laarmans die hij ten diepste is.
Ook die milde wrevel jegens zijn omgeving, die Laarmans als stamhoofd met lichte spot overziet, heeft een tegenhanger in zijn allesomvattende trots, liefde en loyaliteit voor alle leden van de clan, ongeacht wat ze doen of wie ze zijn, inclusief, uiteindelijk, de Poolse ex van zijn dochter. In De leeuwentemmer schrijft Laarmans in een brief aan zijn zoon over zijn bespiegelingen naar aanleiding van de terugkeer van zijn gescheiden dochter naar het ouderlijk huis in Antwerpen:
Ik begin in te zien, Walter, dat wij ons gezin slecht hebben opgevoed, te vrij, te warm, te innig en daardoor is zij bij die man slechts met vakantie geweest. Wij hebben niet geweten dat wij tijdig van jullie moesten vervreemden, gradueel, maar reeds beginnend in de kinderjaren. Dan zou het weinige dat een echtgenoot soms bieden kan allicht volstaan om het oude nest te doen vergeten terwijl ik nu vrees dat die kinderen nooit van ons loskomen en steeds met heimwee zullen rondlopen. Zij worden door ons niet afgestaan maar slechts uitgeleend.
De geboorte van Tsjip, de eerste van een nieuwe generatie, is aanleiding voor gemengde gevoelens: er is vreugde, maar bij de oudere generatie is er ook het besef van eindigheid. Ook hier dus onverenigbare, tegenstrijdige gevoelens, en dat zorgt voor grote beroering. In de opdracht bij Tsjip motiveert Laarmans zijn besluit om het allemaal op te schrijven zo:
Ik moet die beroering boekstaven, want voor ons is het misschien de laatste geweest. En nog wel met spoed, vóór de eindelijke versuffing haar greep op mijn geest heeft gelegd. Want ik loop naar de zestig.
En dan brengt hij op onnavolgbare wijze onder woorden wat zijn kleinkind, op dat moment nog maar een kermend wurm, voor hem betekent.
Tsjip en ik zijn gezworen kameraden. Samen zullen wij door dik en dun gaan, ik voorop. En ieder krijgt zijn werk. Terwijl ik de doornen kap kan hij de bloemen plukken. Langs de baan zal ik hem onderrichten: dat hij veel doen moet van wat ik heb nagelaten en veel nalaten van wat ik heb gedaan; dat hij de gevulde hand moet afstoten; dat hij niet bukken mag voor ’t geweld, juichen noch rouwen op bevel van de machthebbers. Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en groten tot brij te vertrappen. Ik zal met hem het lied der bevrijding aanheffen en zo bereiken wij samen het land waar die gouden vogel jubelt, véél hoger dan de leeuwerik. Zijn blik zal de boze bedaren; voor rotswanden zal hij de bazuin steken. Geen drek, geen tranen die ons stuiten, want ik zal waden en hij zit op mijn schouder.
◊◊◊
Willem Elsschot (Alfons De Ridder), Tsjip. 1934. De leeuwentemmer, 1940. Met een nawoord van V.v.d. Reijt, 1996.
Prent 1: Cannes, 1984. Foto © Gertrudsdottir.
Prent 2: Cannes, 1984. Foto © Gertrudsdottir.