Camera obscura

De schaduwen en schimmen van Nadenken, Herinnering en Verbeelding vallen in de ziel als in een Camera Obscura (…)

Dit staat te lezen in Hildebrands eigen toelichting op de titel van zijn Camera obscura, die nog vóór alle voorwoorden en inleidingen in het boek staat.

Hildebrand is het pseudoniem van Nicolaas Beets, die het boek (eigenlijk een verzameling ‘volkse’ verhalen) in zijn Leidse studententijd schreef en als een vermakelijk tussendoortje beschouwde. Van de waslijst aan publicaties die hij op zijn naam zou zetten is de Camera evenwel het blijvertje gebleken.

keesje_camera_obscura_tekenaar_jo_spier

Mijn editie, uit 1959, is een ‘the best of’, een bloemlezing, met de illustraties van Jo Spier maar helaas zonder de bijschriften in Spiers bijzondere handschrift. De tekstbezorgers, het geleerde duo Acket & Schröder, verklaren onder aan de bladzij alles wat indertijd buiten de basisvocabulaire viel. Dat levert in het verhaal van Keesje, wiens dode vader thuis ligt opgebaard, deze aantekening op bij ‘zwarte doek over de spiegel’:

Volksgeloof. Het spiegelbeeld is identiek met de ziel die zich dus, wanneer men in de spiegel kijkt, van het lichaam losmaakt en door de nog in het huis vertoevende geest van de overledene kan worden meegenomen.

De afgedekte spiegel bij sterfgevallen komt ook ter sprake bij W.G. Sebald in De ringen van Saturnus, waar hij er (op zijn kenmerkende verstrooide, enigszins ademloze manier) middels een herinnerde passage uit het werk van Sir Thomas Browne, de door hem bewonderde 17e-eeuwse uomo universalis, evenwel deze uitleg aan geeft:

Sir Thomas Browne, die daar als zoon van een zijdekoopman vermoedelijk oog voor had, vermeldt ergens in zijn geschrift Pseudodoxia Epidemica, ik kan de passage niet meer vinden, dat het in zijn tijd in Nederland gewoonte was om in het huis van een overledene alle spiegels en alle schilderijen waarop landschappen, mensen of de vruchten des velds te zien waren met een zijden rouwfloers te bedekken, om te voorkomen dat de ziel die het lichaam verliet op haar laatste reis zou worden afgeleid door de aanblik van zichzelf of van haar weldra voorgoed verloren vaderland.

Dat is een heel ander verhaal. Waar bij A&S de nabestaanden centraal staan (als zij in de spiegel kijken loopt hun ziel het risico te worden gestolen), is het bij sir Thomas de ziel van de overledene die niet met een blik in de spiegel tot weemoed mag worden verleid.

Die laatste uitleg spreekt mij toch meer aan. En als ik Hildebrands opening nog eens overlees, denk ik dat hij het daarmee eens zou zijn: hij opent zijn boek niet voor niets met de verkondiging dat de ziel de (verduisterde) ontvangkamer is van de (weerspiegelde) werkelijkheid.

Want wat is dat eigenlijk, een camera obscura? In Hildebrands tijd kon de term naar twee dingen verwijzen: een manshoge ‘donkere kamer’ en de veel kleinere gaatjescamera (de tegenwoordig weer hippe pinhole).

Eerst die fysieke kamer. Groot genoeg om in te staan, met in een van de wanden een minuscuul gaatje. Het licht dat erdoor naar binnen valt werpt een (omgekeerde) afbeelding van de buitenwereld op de wand ertegenover. Het is een bijzondere plek: wie binnen staat, kan de buitenwereld ongezien bespieden.

Maar goed, A&S leggen Hildebrands camera obscura niet uit als een fysieke donkere kamer-met-een-gaatje-in-de-wand. Volgens hen bedoelt H. de gaatjescamera, een toestel dat volgens dezelfde optische wetten werkt en daarom ook camera obscura wordt genoemd. De gaatjescamera is alleen veel kleiner: het is een lichtdichte doos met een klein, licht doorlatend gaatje. Groot verschil: anders dan in een manshoge camera obscura, die slechts toont wat het gaatje aan beelden binnen laat komen, wordt in de gaatjescamera het binnenkomende beeld vastgelegd op fotografisch papier of negatieffilm.

In deze opvatting worden beelden van de werkelijkheid dus niet slechts getoond, ze worden ‘gevangen’ of, interessanter nog, ‘gestolen’. Een foto van een beeld stelt je in staat dat beeld met je mee te nemen, naar behoefte te vergroten, te bewerken, het een onbepaald aantal keren te vermenigvuldigen, &c.

En ook al weet je dat in technisch opzicht een foto niets meer of minder is dan een arrangement van pixels op je beeldscherm, of voor mijn part een rangschikking van ‘schaduwen en schimmen’ op papier, soms voelt het als meer. Veel meer. Dan is er in het beeld iets onbenoembaars te zien, iets sfeerbepalends. Je zou het de ziel kunnen noemen – de ziel van het beeld.

Even terug naar de ziel die diefstal riskeert. Van diefachtige doden hebben we in onze moderne tijd weinig meer te vrezen, onze spiegels dekken we allang niet meer af. Een nieuwe zielendief diende zich aan met de opkomst van de fotografie: aanvankelijk waren veel mensen beducht voor de camera. Zou die de ziel van de gefotografeerde stelen? Het bewerkelijke procedé (de lange sluitertijden, de zwarte doek, de plof van de flitser, de chemicaliën) droeg bij aan het gevoel dat hier magie werd verricht. Als er in de wereld van de levenden iemand was die het op de ziel had gemunt, was het wel de fotograaf.

Nu het maken van foto’s de gewoonste zaak van de wereld is geworden zijn we vergeten dat het (niet eens zo heel lang geleden) is begonnen als pure tovenarij, een spel van licht en donker, toeval en geduld, gegoochel in de doka – de chemische ‘camera obscura’ waarin fotografisch ‘gestolen’ beelden tot leven worden gewekt.

Het wonderlijke is dat de gaatjescamera de grootste kanshebber is gebleven om een ziel op zijn doorgang te betrappen.

◊◊◊

Nicolaas Beets, Camera Obscura, door de heer Hildebrand. 1839-1851. Keesje is de hoofdpersoon van ‘Het diakenhuismannetje vertelt zijn verhaal’.
De Camera is al jaren in mijn bezit. Het is een van de boeken waarvoor ik in de jaren tachtig een nieuw omslag maakte. Meer daarover hier.

W.G. Sebald, De ringen van Saturnus. Een Engelse pelgrimage. 2007. Vert. R. van Hengel. Die Ringe des Saturns; eine englische Wallfahrt verscheen in 1995.

Prent 1: Breda, 1984. Foto © Gustave Petit.
Prent 2: ‘Keesje’ in Camera obscura. Tekening van Jo Spier.