Kansel

Het woord waar ik al naar zocht sinds ik er uit het treinraampje zoveel aan de bosrand in het Oost-Duitse landschap had zien staan en in gesprek daarover met mijn reisgenote het ding zijn rechtmatige naam wilde geven maar dat niet kon terwijl ik het toch móest weten, het lag op het puntje van mijn tong, zo’n op hoge poten staande houten of ijzeren keet in camouflagetinten waarin bij valavond of het krieken van de dag iemand (lees: een man) argeloze dieren bespiedt alvorens ze van daaruit de laatste schrik van hun leven te bezorgen – oké, of ze enkel fotografeert – hoe die keet-op-poten heette, dat bouwsel aan de achterste rand van het veld waar wij, de andere Gertrudsdottir en ik, een paar jaar later, in Limburg door het hoge gras naartoe liepen om het aan een nader onderzoek te onderwerpen voordat we aan de voet ervan onze eerste kop koffie van de dag dronken, van huis meegebracht omdat het land het zonder horeca moest stellen, dat zo’n keet een naam heeft wist ik, want die wordt genoemd in de DDR-roman van Judith Schalansky als de hoofdpersoon terloops en zonder ook maar een zweempje gevoel opmerkt dat haar dochter in een van die dingen is verwekt, maar hoe vaak ik ook door het boek bladerde, de passage kon ik niet meer vinden en dan wordt het lastig, want hoe zoek je naar een woord waarvan je de betekenis weet?

Betekeniswoordenboeken staan daar machteloos, en tot mijn verbazing ving ik bij de thematisch geordende woordenverzameling Het juiste woord bot. Mensen die ik ernaar vroeg hadden geen idee. Zelfs er niet meer aan denken in de hoop dat het me dan ineens te binnen zou schieten leverde niets op.

Pas nu ik een ander boek van Schalansky, een bundeling teksten over verlies, zit te lezen, een oefening in geduld, want ik ben bijna aan het eind van een 16 pagina’s tellende landschapsbeschrijving opgebouwd uit korte hyperconcrete zinnen die opsommen wat de verteller al wandelend ziet en doorspekt met ongetwijfeld correcte maar wel rare termen waar een doorsnee mens nog nooit van heeft gehoord, als tot me doordringt dat ik Het Woord gezien heb, dat ik er op een van de eerdere pagina’s van dit stuk overheen gelezen heb, en dit keer blader ik niet vergeefs terug, want daar staat het:

In de luwte van een verveende slenk graast een sprong reeën. Als ik dichterbij kom galopperen ze met wit oplichtende spiegels in de richting van het bos. Aan de rand van de gletsjerkuil fladdert een stukje camouflagestof aan het geraamte van een kansel. Niet ver daarvandaan liggen voor lege braam-, vlier- en sleedoornstruiken bemoste betonnen wegdekplaten opgestapeld.

Gewapend met mijn weer tot leven gewekte vocabulairekennis werp ik een laatste blik in de naslagwerken.

De grote Van Dale geeft bij het lemma ‘kansel’ drie betekenissen: (1) preekstoel, (2) in figuurlijke zin, geestelijke bediening, en (3) als jachtterm, hoge zitplaats waarin de jager het wild afwacht. Verwant aan het Duitse woord Kanzel dat dezelfde betekenissen en nog een paar andere in zich verenigt.

De bron die mij in mijn zoektocht naar het woord had moeten helpen laat evenwel een steekje vallen: ook in Het juiste woord is het woord ‘kansel’ opgenomen, maar alleen onder verwijzing naar rubriek 986, ‘Ander kerkgereedschap’. Een verwijzing naar de rubriek 487 ‘Jacht/jagen’ en/of naar de woordomgeving van de niet per se op letterlijke buit beluste vogelaar (484) had mijn haperende geheugen jaren eerder opgefrist.

*  *  *

Judith Schalansky, De lessen van mevrouw Lohmark (2012) en Inventaris van enkele verliezen (2020). Vert. beide boeken G. Hauth-Grubben. Het woord ‘kansel’ staat op p. 175 van Inventaris.

Het juiste woord, 6e druk 6e oplage, 2002.

Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal, 12e druk, 1992.

Prent: Limburg, 2020. Foto © de andere Gertrudsdottir.