Amerikaanse toestanden

Justice? – You get justice in the next world, in this world you get the law.
– William Gaddis

A Frolic of His Own heeft niets met het bekende hondenbrokje te maken. Het is de titel van een roman (586 blz.) waarin William Gaddis anno 1994 betoogt dat de trend om via de rechtbank je gelijk te halen van de rechtspraktijk in de Verenigde Staten een miljarden verslindende business heeft gemaakt, waarbij de gerechtigheid het kind van de rekening is.

Amerikaanse toestanden dus, zoals ook in zijn minder omvangrijke roman uit 1985, Carpenter’s Gothic. Maar zoals Gaddis die toestanden beschrijft, is ook decennia later nog zeer het lezen waard.

Gerechtigheid? Je krijgt gerechtigheid in het hiernamaals, hier heb je de wet.

Het zijn de openingsregels van het boek, en de frolic uit de titel is de malligheid van de hoofdpersoon, Oscar Crease. Die heeft zich namelijk in het hoofd gezet dat hij hier en nu, met de wet in de hand, gerechtigheid wil krijgen.

Oscars malligheid
Oscar is een buitenbeentje. Met de formidabele rechter Crease als pa en een niet minder formidabele opa die in de Amerikaanse Burgeroorlog zijn sporen verdiende, heeft hij het zelf niet verder geschopt dan geschiedenisleraar. Hij leidt een teruggetrokken bestaan in het vervallen familiehuis op Long Island. Ooit heeft hij de wapenfeiten van zijn opa verwerkt in een op klassieke leest geschoeid toneelstuk, Once at Antietam, waar geen uitgever zich voor interesseerde. Als de kranten vol staan over het kassucces van de eeuw, de sensationele spektakelfilm The Blood in the Red White and Blue concludeert Oscar (op basis van de recensies – hij weigert de film te gaan zien) dat de regisseur het verhaal van opa Crease heeft gebruikt als filmscript. Hij klaagt ‘Hollywood’ aan wegens plagiaat.

Het plagiaatproces is een kluwen van rode draden die de overige gebeurtenissen in het boek samenbinden. Hoe hopeloos de zaak ook lijkt, Oscar zal hem in hoger beroep toch winnen, al zal hij daar dankzij de creatieve rekenmethodes van de boekhouder in Hollywood geen cent wijzer van worden – in tegenstelling tot zijn tegenstander en alle betrokken advocaten.

Niet dat het hem om financieel gewin begonnen was. Oscar, die zichzelf graag mag zien als de ‘laatste beschaafde’ in een steeds barbaarser cultuur, is met verhevener doelen begaan. De eer van zijn opa, besmeurd door de boulevardpers, moet verdedigd – door hèm, de sukkel van de familie: waardoor Oscars vader zijn enige zoon eindelijk voor vol zal aanzien. Het ligt voor de hand dat van deze vurige wens van Oscar weinig terecht zal komen. Zelf is hij in de wolken als hij erachter komt dat het zijn vader was die het winnende pleidooi in de plagiaatzaak schreef; maar hij belandt in een zwart gat als blijkt dat pa heel andere motieven had dan familie-eer of de liefde van een vader voor zijn zoon. De beroepseer van de rechter, daar was het Crease sr. om te doen, en de liefde van de rechter voor de wet. Oscars nederlaag is volkomen als hij dan ook nog ontdekt dat die beroemde eer van zijn opa (waar heel Oscars toneelstuk op gebouwd is) op bedrog is gebaseerd. Zelf handelde opa-lief te goeder trouw, maar er zijn hem leugens verteld die hij voor waar aanzag. Oscar overkomt nu hetzelfde, maar dan in het kwadraat.

Oscar is de enige die ermee zit: die al dan niet terechte eer van opa Crease, het al dan niet (kunnen) kennen van de waarheid, het zijn obsessies waar vandaag de dag alleen Oscar nog van wakker ligt. Voor hem telt alleen de menselijke waardigheid, en juist die heeft voor de samenleving geen waarde. Zijn beladen begrippen zijn in de VS van de jaren negentig clichés en banaliteiten geworden. Oscars gevecht voor het behoud van de ‘universele menselijke waarden’ wordt er een particuliere besogne door: een malligheid die alleen hemzelf aangaat.

Chaos en het grote geld
Zo gaan Oscars verheven zaken roemloos ten onder in de chaotische wereld om hem heen. Die chaos krijgt meesterlijk gestalte, niet alleen in het verhaal, maar ook in de personages die mogen komen opdraven.

Naast de verstrooide, erudiete, onhandige Oscar Crease treden aan zijn stiefzusje Christine (welgesteld en een tikje neurotisch maar veruit de normaalste persoon die we in het boek tegenkomen), gehuwd met Harry Lutz (letterlijk en figuurlijk Oscars brother in law) die zich écht doodwerkt om zijn positie als topadvocaat te consolideren; de altijd gedecolleteerde Lily, Oscars vriendin, tobbend over een knobbeltje in haar borst (dat blijkt te bestaan uit op hol geslagen siliconen) en altijd in geldnood vanwege haar slepende scheidingszaak; Trish, zo naïef als ze rijk is, die rechtszaken aanspant als hobby en zich door iedereen laat bedonderen; Ilse, Oscars struise Duitse huishoudster en masseuse; Harold Basie en Jerry Madhar Pai, resp. de zwarte advocaat die eigenlijk geen advocaat is en zijn overambitieuze vakbroeder, vertolkers van de wet in de plagiaatzaak; en een stoet andere advocaten, verzekeringsagenten, makelaars, artsen, familie- en personeelsleden die allemaal op het Grote Geld uit zijn. Gaddis vergast ons daarbij op hilarische bijfiguren zoals het mannetje in het zwart dat terminale patiënten de gelegenheid biedt om (uiteraard tegen betaling) alvast de afloop te weten van de tv-soaps die zij in het hiernamaals zullen moeten missen.

Van rechter Crease, Oscars pa, horen we alleen via citaten uit de media en uit rapporten van zijn hand (die Oscar toegestuurd krijgt) over de rechtszaken waar hij mee bezig is. Zoals de zaak van de hond Spot die bekneld raakt in een metalen kunstwerk dat beschadigd moet worden om het beest te bevrijden: door alle mediabelangstelling wordt Spot een nationaal symbool, dat een hele reeks rechtszaken op gang brengt; en dan is er de zaak van de jongeman die niet kon zwemmen en verdronk tijdens zijn doopplechtigheid in een rivier. Rechter Crease zet haarfijn uiteen hoe het zit met de jurisprudentie in dit soort gevallen en aarzelt niet om én God de Vader én Jezus Christus als mogelijke aansprakelijken te overwegen. Zwager Harry wordt verzwolgen door een langlopende zaak die de Kerk heeft aangespannen tegen een grote frisdrankfabrikant wegens naammisbruik; en Oscar zelf is, behalve in zijn plagiaatzaak tegen de spektakelfilm, verwikkeld in een aansprakelijkheidsprocedure waarin hij, omdat hij door zijn eigen auto is overreden, tegelijk slachtoffer en aansprakelijke is.

Bij de rechtszaken in Frolic draait het niet om gerechtigheid maar om geld. Om het geringste wordt er geprocedeerd – en het aantal mensen dat de ‘natuur’ een handje helpt neemt alleen maar toe. Mensen werpen zich voor je auto (bij voorkeur een wagen die tegen een stootje kan, dan is de kans op blijvende invaliditeit groter; en liefst een dure wagen, daar valt vast heel wat te halen) of vallen over die losse tegel op je stoep… Overal loert het gevaar: niet om een ongeluk te krijgen, maar om aansprakelijk gesteld te worden voor andermans ongeluk.

En wie zelf een proces aanspant, loopt het risico eraan failliet te gaan – de weg naar de rechter is vele stadia lang en overal blijft geld hangen, de advocatuur hanteert waanzinnige tarieven, een eerste oriënterend gesprek kost al een klein fortuin.

Chaos en taal
De taal die bij deze wereld hoort, is die van chaos, verwarring, paniek en paranoia. Communicatiestoornis is troef.

Drie kwart van het boek is in dialoogvorm geschreven. Gaddis’ dialogen zijn een klasse apart. Er wordt enorm veel gepraat, maar er staat zelden bij wie er aan het woord is. Alsof de schrijver vindt dat de lezer lijfelijk aanwezig is en zelf wel kan zien wie wat zegt. Bovendien zijn die dialogen heel levensecht; net als in het dagelijkse leven bestaan ze uit half afgemaakte zinnen, uitroepen, onderbrekingen, misverstanden, absurde reacties omdat de toegesprokene niet echt luistert of de spreker zich niet duidelijk uitdrukt: je reinste Babylonische spraakverwarring. Het gekke is dat het volkomen authentiek overkomt: dit is geen parodie of satire, dit is echt.

De maalstroom van gesprekken (die niet per se een chronologisch verloop hebben: soms beseft de lezer dat we, via een terloopse gedachte van een personage, uren, dagen, weken terug in de tijd zijn gegaan en ons ook ineens op een heel andere locatie bevinden) wordt onderbroken door geschreven teksten: processtukken, porties van Oscars toneelstuk, krantenartikelen, griffieverslagen van ondervragingen. Voor elke tekstsoort is een ander lettertype gebruikt.

De dialogen en de geschreven teksten (uitgezonderd Oscars gortdroge ‘klassieke’ toneelstuk) zijn niet gespeend van humor – een onmisbaar ingrediënt in een verhaal dat zoveel van de lezer vraagt. Behalve om de grappige opmerkingen, komische voorvallen of absurde samenlopen van omstandigheden valt er te lachen om de ironische maatschappelijke commentaren die rechter Crease vakkundig wegmoffelt in zijn opiniestukken. Het is verleidelijk om op het hele boek het etiket ‘Satire’ te plakken, maar dit verhaal is te levensecht en te realistisch om alleen maar een satire te zijn. Het is een momentopname van de Amerikaanse samenleving – dat is er juist zo schokkend aan. Geen moment heb je het idee dat Gaddis overdrijft omwille van het effect. Dat hoeft ook niet: de realiteit is al waanzinnig genoeg.

Gaddis-lezers die Carpenter’s Gothic kennen, zullen niet verbaasd zijn dat ook in Frolic de televisie non-stop reclameboodschappen de wereld in spuwt (spotjes over kunstgebitten, aambeien, urineverlies en rugklachten) ingebed in de dagelijkse porties oorlog, ongelukken en sensatie van het nieuws. We krijgen fraaie staaltjes van emotie-tv en dito krantenjournalistiek te lezen: Gaddis heeft geen hoge pet op van de integriteit van de ‘nieuwsmakers’ en zet in een moeite door opportunistische politici te kijk. De rol van het gulzige publiek blijft niet onbesproken.

Ook taal als kunstvorm is vertegenwoordigd. Er wordt veel over literatuur gesproken en naar toneelstukken, romans en gedichten verwezen – vaak zonder naamsvermelding – maar ingewikkelder wordt het als Gaddis de (banale) inhoud van de gewraakte spektakelfilm navertelt in de verheven taal van een ode van John Dryden. Midden in een ‘normaal’ gesprek duiken poëzieflarden op. Gaddis’ pointe: taal is corrupt want voor alle doeleinden inzetbaar. Met een ‘gouden dichtregel’ kun je dus heel effectief een platvloers voorval illustreren: de woorden verheffen het beschrevene, maar andersom kan ook.

Vier parallellen
Paradoxaal genoeg krijgt de chaos in Frolic gestalte op een gestructureerde manier. Zo is er een viertal discreet ingebouwde parallellen aan te wijzen die het chaos-thema kracht bijzetten.

1 – Oscars leven in het slecht onderhouden huis dat om hem heen uit elkaar valt, zijn stapels ongeopende post, vergeten facturen, kwijtgeraakte manuscripten, de stroom onwelkome bezoekers, de verwarring rondom de vervoermiddelen, zijn fixatie op de rechtsgang (waardoor hem de problemen van zijn stiefzusje, van zijn vriendin, volkomen ontgaan): chaos op persoonlijk niveau.

2 – de verwarrende, vervreemdende hoeveelheid rechtszaken, de justitiële methodes à la américaine, de gladde praat versus de weinig nobele motieven van advocaten (die willen winnen omdat ze anders zelf de laan uitvliegen, niet omdat hun cliënt zijn recht moet krijgen): chaos op maatschappelijk niveau.

3 – de natuurprogramma’s op tv – waar Oscar gebiologeerd naar kijkt – gaan zonder uitzondering over the survival of the fittest: dieren van dezelfde soort die elkaar tijdens of na de paring opvreten, krioelende beesten die, ieder voor zich, hun eigen behoeften najagen zonder zich van anderen iets aan te trekken: chaos als metafoor voor leven.

4 – ten tijde van de Burgeroorlog, leren we uit Oscars stuk en uit de gesprekken die daarover worden gevoerd, was het ook al we’re only in it for the money (wat de nobele Oscar nog misplaatster maakt dan hij al is): chaos is van alle tijden.

Wie in deze bespreking tot hier is geraakt, heeft wel begrepen dat ik genoten heb van het boek. Maar dat Gaddis lezen niet iets is voor in de luie stoel moge ook duidelijk zijn. Gaddis lezen is werk – en ook al is de beloning mals, dit is geen boek voor een groot publiek.

Wat het dan wel is? Een krachttoer die Gaddis van kaft tot kaft onder controle heeft. Een lastig boek, akkoord, maar waarom zou iemand met Gaddis’ capaciteiten het zijn lezers makkelijk maken? Bij de Amerikaanse toestanden die hij ons voorschotelt mogen wij Europeanen ons gerust eens afvragen in hoeverre ze intussen ook ónze realiteit zijn geworden. En er wordt kwistig gestrooid met ‘entertainment’ zodat de vaart er lekker in blijft. Wie wil kan aan de slag met doordenkertjes en ondoorzichtigheden, en tegen het eind heeft de auteur nog een (schokkende) ‘omwenteling’ in petto.

* * *

Boek: William Gaddis, A Frolic of His Own. 1994.

Deze post is gebaseerd op het leesrapport dat ik kort na het verschijnen van de Amerikaanse uitgave in opdracht schreef. Er is geen acquisitie op gevolgd – voor zover ik weet zijn noch Frolic, noch Gaddis’ andere boeken in het Nederlands vertaald. Over Carpenter’s Gothic schreef ik eerder Misbaar.

Prenten: New York, 1982. Foto’s © Gertrudsdottir.