‘Zo zeggen wij dat niet.’
Elke lezer voelt aan zijn water of het klopt: het vertalen van uitroepen, of die nu van verbazing, van schrik of van woede zijn, komt heel nauw.
Elke taal heeft zo zijn hebbelijkheden, dus je zit er met een getrouwe vertaling toch gauw naast: te letterlijk, te stijf, te woordenboekerig. ‘Zo zeggen wij dat niet,’ stond er in mijn bureauredacteursdagen dan in de kantlijn bij een aangestreepte passage in de print van de vertaling. Dat de persklaarmaker signaleerde dat er iets niet klopte, was fijn, maar hoe wij het dan wel zeggen, zette ze er nooit bij. Geen wonder, want exact de juiste term? Kom er maar eens op.
Hoe lastig het is om het wél goed te doen ondervond ik pas echt toen ik zelf literatuur ging vertalen. In het dagelijks leven roep je van alles, maar het is nog een hele klus om de rijke taal die spontaan in je opkomt bij een gebeurtenis, aan te boren als je aan het werk bent.
Opmerkelijk is de zelfcensuur die je daarbij onwillekeurig toepast. Regiolect is iets wat je wilt vermijden: eigenlijk loop je daarmee al vooruit op de rode pen van de persklaarmaker, die met de huisregels van de uitgeverij in de ene hand en Van Dale in de andere al je regionale slakken – om het over Vlaamse maar niet te hebben – kwistig met ABN-zout bestrooit. Maar als zuiderling vind ik dat er aan het algemeen beschaafd van freelancers die boven de grote rivieren wonen en werken, algauw een randstedelijk luchtje zit…
Ik zal maar meteen opbiechten dat ik het als persklaarmaker zelf ook doe. Als ik het manuscript van een ander nakijk en daarin onmiskenbaar regionaal Nederlands aantref, reageer ook ik daar in eerste instantie op met: ‘Zo zeggen wij dat niet.’ En net als de freelancer van toen vind ik het moeilijk, zoniet onmogelijk, mijn kritiek helder te onderbouwen: een groot deel van onze taalbeleving speelt zich kennelijk in de regio’s van het onbewuste en de onderbuik af.
Maar uitzonderingen zijn er altijd. Ooit heb ik zo’n regionale uitroep met plezier ongemoeid gelaten. In de uit het Amerikaans vertaalde roman De kunst van het veldspel laat vertaler Joris Vermeulen een van de personages zijn stomme verbazing verwoorden met de uitroep: ‘Gosternokke!’ Ik had er nog nooit van gehoord, kon er ook niets over vinden (de variant die met een H begint bleek bekender te zijn), maar vond het zo passend en leuk dat de kreet niet meer uit mijn vocabulaire verdwenen is.
◊◊◊
Chad Harbach, De kunst van het veldspel. Vert. J. Vermeulen, 2012.
Hier is de vertaler zelf aan het woord.
Prent: Holwerd, 2005. Foto © Gertrudsdottir.