Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar ik had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets. Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde niet, het baatte mij niets. De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben.
1 Kor. 13, 1-8
Toen Andrei Tarkovski zijn film maakte over de Russische iconenschilder Andrej Roebjlov, was zijn focus niet de persoon of zijn werken maar dit Bijbelcitaat. Geen biopic dus, maar een meditatie over de liefde in acht opeenvolgende tableaus, gesitueerd in Roebljovs door honger, modder, bijgeloof en geweld geteisterde vijftiende eeuw.
De monnik Andrej Roebljov, onlangs heilig verklaard door de Russisch-orthodoxe Kerk, voorzag kerken en kathedralen van religieuze iconen en fresco’s die hem grote faam bezorgden. Toch zien we hem in Tarkovski’s film nooit met een penseel in de hand.
Tarkovski brengt hem in beeld als toeschouwer bij zijn tijd, die het lijden van het Russische volk passief aanziet. Roebljov is in toenemende mate slechts een passant, die zich ondanks zijn faam steeds minder kunstenaar voelt en vraagtekens zet bij een geloof dat de mensen alleen maar angst wil inboezemen. Uiteindelijk is hij niet meer tot schilderen in staat.
In de film wordt deze calvarie van de kunstenaar letterlijk in beeld gebracht in hoofdstuk III, waar in een Bruegeliaans winterlandschap een man zijn kruis de helling op draagt, voorafgegaan door twee engelen, gevolgd door een kleine stoet mensen.
Pas als de bevolking die in de kerk haar toevlucht had gezocht door een horde Tataren wordt verkracht, gefolterd en vermoord, treedt Roebljov uit zijn toeschouwersrol. Hij redt een vrouw door haar aanvaller te doden en legt een zwijggelofte af om boete te doen. Hij trekt zich terug in het klooster en doet daar het nederigste werk.
De ommekeer komt jaren later, als een gelouterde Roebljov zijn zwijgen verbreekt om een jonge klokkengieter moed in te spreken. Hij neemt de jongen onder zijn hoede en besluit zijn kunstenaarschap weer in praktijk te gaan brengen.
◊◊◊
Andrej Roebljov, 1966. Regie Andrei Tarkovski.
De hele film, die ruim 3 uur duurt, is zwart-wit, op de epiloog na. In een explosie van kleur toont die, in enkele minuten, close-ups van Roebljovs iconen en fresco’s.

Andrei Tarkovski, De verzegelde tijd. Beschouwingen over de filmkunst, 1986.
Het beeld van de door twijfel verlamde Roebljov in de nieuwe kathedraal staat in dit boek naast de woorden van de apostel Paulus uit 1 Corinthiërs 13, in het hart van het essay ‘Kunst als verlangen naar het ideaal’.
De andere prenten, stills van de dvd, tonen Tarkovski’s ‘Lijden van Christus’ in een middeleeuwse, Russische setting.