Ik hou van woorden, dat lijkt mij in mijn vak nogal voor de hand liggend. Er wordt met woorden gemorst dat het niet mooi meer is.
– Jacques Brel
In het huis van de literatuur wonen vele mensen. Een van hen ben ik, en daarbij verkeer ik in de gelukkige positie dat ik voor mijn literaire arbeid word betaald en er verder dus niets ‘bij’ hoef te doen.
Net als Brel hou ik van woorden, en ook mij zijn gemorste woorden een doorn in het oog. In een gepubliceerd boek kan ik er hooguit om zuchten, en wanneer ik mij serieus erger, een vruchteloze krabbel in een kantlijn zetten. Maar bij een aantal boeken in wording is het mijn taak om het geklieder op te dweilen, of althans de morsepot erop te attenderen dat hier, en daar, en daar ook, woorden worden vuilgemaakt, en hoe de ontstane kliederboel kan worden verholpen.
Die schoonmaaktips worden respectvol aangedragen, verbeteringen nederig voorgesteld. Kritiek, hoe terecht ook, wordt niet gehoord daarboven op de kast. Waar mogelijk gaat mijn rode pen vergezeld van de relevante grammaticale of lexicale informatie – ook al weet ik dat zelfs in het huis van de literatuur niet iedereen die informatie begrijpt of van belang vindt.
En ja, ik weet dat taal verandert, en dat dat heel normaal en dus niet erg is. Maar dat wil nog niet zeggen dat kliederaars dan maar aan moeten morsen. Daarvoor hou ik te veel van schone woorden.
◊◊◊
Jacques Brel sprak zijn wijze woorden in het Franse tv-programma Discorama, december 1962. De anekdote wordt naverteld door Johan Anthierens in de biografie Jacques Brel, de passie en de pijn, 1998.
Prent: Tübingen, 2015. Foto © Gertrudsdottir.